Dismas Moesigoela, voormalig politieman uit Oeganda, held uit de nieuwste roman van Moses Isegawa, bewoont in het denkbeeldige Nederlandse plaatsje Bevert een appartement in wat hij de «Rectumtempel» noemt. Een wanstaltig lelijk gebouw dat men in de jaren vijftig uit de grond stampte «om de gapende gaten in de huizenmarkt te dichten». Dit is zijn vrijplaats waar hij ondanks alles toch het liefste verblijft. «Het stuk grijze vloerbedekking rondom mijn voeten leek op een ruige hondenvacht, aangevreten door een bacteriële infectie. Ik bekeek het tevreden, want het gaf weer eens aan hoe de meeste dingen aan hun eind komen: kaal en nog slechts een schaduw van wat ze oorspronkelijk waren.» Net zo innig tevreden bekijkt de laconieke held de teloorgang van de Nederlandse samenleving die in de meest schrille beelden en woorden wordt neergezet.
Er is in deze roman niets meer over van de veel geroemde Nederlandse tolerantie en beschaving. Onder het mom van herstel van normen en waarden loopt de onderdrukking de spuigaten uit, wordt de sociale welvaartstaat afgebroken en vindt een jacht plaats op «proteïnezoekers» die met veel geweld het land uit worden gezet. Halve gare populisten als Rekken Trent, internationaal zakenman, majoor Jaar Aarssen, politiechef, en professor Bot Best, biochemicus, delen de lakens uit. Het merkwaardige is dat Isegawa zijn held niet neerzet als een verontwaardigde sociaal voelende protesteerder die je vroeger «links» zou noemen. Zijn held is een sarcast en een smaler. Hij verkneukelt zich over de verloedering en de neergang, loopt handenwrijvend tussen de smeulende puinhopen van de maatschappelijke illusies en steekt links en rechts letterlijk nog een extra vuurtje aan. Keer op keer vermaakt hij zich met de gedachte dat in Pingeland, zoals Nederland hier heet, «nooit een crisis zou uitbreken» of «nooit iets ergs zou gebeuren». En moet je nu eens kijken. Leedvermaak, dat drijft deze held. Ook over zichzelf trouwens. En niet te vergeten zijn vriendin en zijn vrienden die nog allerlei illusies in stand proberen te houden.
De enige echt positieve figuur in deze meer dan zwartgallige roman is misschien de grootmoeder van de held, de Schildpad. «Haar tong liep over van obsceniteiten en haar anus van knallen en scheten», schrijft Isegawa verlekkerd over haar. En als je nog eens wat scherper leest, zie je dat ook de tong van de held overloopt van bloemrijk gescheld en vaak inventief gekanker en gevuilbek en dat ook zijn belangstelling voor het anale leven van de mens vaak tot in details wordt weergegeven. Mooi zijn de beschrijvingen van erotische acrobatiek, al breken de overpeinzingen van de held daarover ieder mogelijk lustgevoel weer fors af: «Hoe oud ook, mannen blijven verslaafd aan uitdagingen en vergaren van snuisterijen en er is geen grotere uitdaging dan je tussen die donkere dijen te begeven, terwijl het gevaar van een hartaanval als een krijsende aap op je rug danst.»
Voor bitterheid moet je dus bij dit boek wezen. Isegawa blaast ongeveer ieder maatschappelijk debat met kracht op: feminisme, religieuze tolerantie, racisme, integratie, illusies over seksuele vrijheid, je kunt er vergif op innemen dat de held er smakelijk om lacht. «Ik, de enige inferieure en werkelijk vrije persoon, keek toe en kon een geamuseerd lachje niet onderdrukken», staat ergens te lezen. Maar men moet zich met dit citaat niet vergissen, de held is verre van vrij, hij is slaaf van een ziekte waarin je aids kunt herkennen en die in dit boek de Regelaar heet. Ironie is hier ver te zoeken.
Isegawa neemt de tijd om zijn punten te scoren, hij schrijft een rustig type proza dat een brede vertellerstoon in stand houdt. Vrij vaak hebben zijn zinnen iets houterigs waaraan ik te lang vast blijf zitten. Neem deze: «Hij stapte uit met een grijns op zijn gezicht, niet om het portier voor me open te houden, maar om te genieten van wat hij verwachtte dat de verrassing van zijn leven zou zijn.» Maar dit bederft de pret niet echt.
Het punt is natuurlijk of alle zwartgalligheid blijft hangen. Het rare is dat ik er hoofdzakelijk veel plezier aan beleefde. Isegawa maakte van zijn roman een bizarre toestand, waarbij zo ongeveer alles (soms letterlijk) wordt opgeblazen en er ook nog een moord aan te pas komt. Het geheel begon bij mij uiteindelijk vooral op de lachspieren te werken. Misschien was dat de bedoeling toch niet helemaal, al weet ik zeker dat de held mij hierover smakelijk en mooi scheldend de les zou kunnen lezen. Typisch Pingeland: zelfs recensenten willen alleen nog maar geamuseerd worden.