MALTA – Het bootje waarmee Hasan uit Somalië vluchtte, be gaf het op de Middellandse Zee. Hij verdronk niet maar spoelde ergens aan. Hij was blij toen soldaten hem vonden. Een verkeerde taxatie: hij bleek op Malta te zijn beland. Want Malta «kan het niet meer aan», aldus minister Borg van Buitenlandse Zaken en Justitie: «De situatie loopt uit de hand.»

Borg vroeg dus om hulp in Europa. Zijn noodkreet maakte indruk: Nederland beloofde als eerste EU-land bij te springen. Minister Verdonk zegde toe aan het eind van dit jaar dertig Noord-Afrikaanse vluchtelingen op te nemen en experts van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers naar Malta te sturen om te helpen. Want het aantal asielzoekers blijft stijgen.

De Maltese overheid zelf verandert vooralsnog weinig tot niets aan de opvang. De vluch telingen verblijven het eerste jaar na aankomst in gesloten detentiecentra, ontvangen geen bezoek en mogen niet naar buiten. Sommige vluchtelingen slapen – ook ’s winters – in tenten, andere slapen binnen met meer dan vijftien man op een kamer. Soms delen 250 bewoners een wc. Het eten is slecht. Medicijnen zijn onvoldoende beschikbaar. En er is geen enkele mentale verzorging. Maar het ergst, zeggen sociaal werkers, is het gedrag van de militairen. Zij hebben van de Maltese overheid de taak gekregen om deze mensen te bewaken, maar zijn daar niet voor opgeleid. Er zijn veel meldingen van racisme, en zelfs verscheidene meldingen van mishandelingen. In het beste geval negeren ze de vluchtelingen.

Omdat de detentiecentra verboden terrein zijn voor journalisten en bezoekers is de situatie oncontroleerbaar. Toch komt er heel af en toe iets van bewijsmateriaal naar buiten. In januari 2005 werden foto’s gemaakt van militairen die illegale immigranten mishandelden. Na een luchtuurtje weigerde een groep jonge vluchtelingen naar binnen te gaan. Ze bleven zitten op het afgesloten buitenplaatsje. Enkelen hielden spandoeken omhoog met de tekst: «Ik ben geen crimineel». Te provocerend, vonden de bewakers, en dus sloegen en trapten ze op de vluchtelingen in. De Verenigde Naties tikten Malta op de vingers en eisten een onderzoek. Dat onderzoek is nog steeds niet afgerond. De betreffende bewakers zijn nog gewoon aan het werk.

«Mensonterend», vinden Maltese sociaal werkers. Een woordvoerder van het ministerie van Justitie schudt zijn hoofd peinzend. Mishandeling? Nee, dat kan hij zich niet herinneren. Ja, er zijn wel wat incidenten geweest, maar de Maltese overheid doet wat ze kan. «Die mensen willen niet naar Malta maar naar Europa. Het is een Europees probleem, dus is het niet alleen onze verantwoordelijkheid.»

De meeste vluchtelingen lopen door de woestijn naar Libië, betalen daar een mensensmokkelaar en steken de zee over. Het merendeel wil naar Italië, maar strandt door problemen met de motor voortijdig in Malta. De Maltese kustwachters hebben inmiddels al honderden Afrikanen uit de zee moeten redden. Velen overleven de gevaarlijke oversteek niet.

Hasan (20) kwam ruim twee jaar geleden aan in Malta. Hij had jarenlang gespaard om de overtocht vanuit Somalië te kunnen betalen. Met zo’n dertig andere vluchtelingen stapte hij op een klein houten bootje. Spullen mocht hij niet meenemen. De boot was al overbeladen. «Ik was zo bang dat we het niet zouden halen», zegt Hasan. «Het was gevaarlijk, ja. Het was donker, er was te weinig water en geen eten. Maar in Somalië had ik geen enkele kans op een toekomst. Daar is het doden of gedood worden.» De tocht duurde vier dagen. De vluchtelingen hadden alleen een klein kompas bij zich. Toen de motor het begaf spoelden ze aan bij de Maltese kust. «Ik was zo blij toen ik de soldaten zag», verzucht Hasan. Zijn handen trillen. Hij plukt aan het oude T-shirt dat om zijn magere lichaam hangt. «Ik dacht dat ik gered werd. Maar ineens kreeg ik handboeien om en moest ik naar een gevangenis. Ik dacht dat er een fout was gemaakt, ik wilde ze uitleggen dat ik vluchtte voor een oorlog.»

Maar het bleek geen fout. Hasan bleef anderhalf jaar opgesloten zitten in het centrum. Hij vond het er verschrikkelijk. «Niemand praatte met me, ik wist anderhalf jaar niet wat er zou gebeuren. Voor de douches hingen geen gordijnen, iedereen zag je staan, de bewakers wezen naar me en lachten me uit. Ik ben moslim. Ik schaamde me.» De jonge Somaliër zit voorovergebogen op een bed, zijn blik naar de grond gericht. Zijn been trilt, zijn handen trommelen nerveus op een stoel. «Als de soldaten me riepen, vroegen ze niet hoe ik heette maar noemden ze me Afrikaan. Soms schreeuwden ze tegen me voor de grap. Meestal zat ik voor het raam om tussen de spijlen door naar buiten te kijken. Ik klopte de hele dag op de muren in de hoop dat iemand me zou horen.»

Een jaar geleden bracht een delegatie van de Europese Commissie een bezoek aan de vier gesloten centra op het eiland. Hun bevindingen bevestigden de klachten van de jonge Hasan. Niet alleen constateerde de commissie dat er te weinig faciliteiten zijn, dat de centra vies en overbevolkt waren, maar ook dat de immigranten er fysiek en mentaal slecht aan toe zijn en dat militairen zich misdragen. De Europese Commissie eiste dat de soldaten zouden stoppen met het bedenken en uitvoeren van straffen voor immigranten die volgens hen «ongehoorzaam» waren geweest. Er waren te veel klachten, er gingen geruchten over mishandelingen, de bewoners leken angstig en depressief. De Maltese overheid moest direct verbeteringen in de situatie aanbrengen, aldus de EU.

Maar anno 2005 zijn er slechts een paar dingen veranderd. Sinds vorig jaar mogen vluchtelingen bijvoorbeeld niet langer dan een jaar in een detentiecentrum opgesloten zitten. Zij verhuizen dan, evenals ouderen, zwangere vrouwen en kinderen, naar een van de acht open centra op het eiland. Daar worden ze opgevangen door geestelijken en vrijwilligers, mogen ze naar buiten en krijgen ze in enkele gevallen soms wat taalles. Maar het overgrote deel van de bootvluchtelingen op Malta bevindt zich nog steeds in de overbevolkte gesloten centra. Het is ook nog steeds onmogelijk voor buitenstaanders om de situatie te controleren. Dat is noodzakelijk, volgens de regering. «Je kunt niet al die mensen zomaar los laten lopen over ons eiland. Ze kunnen ziekten verspreiden of onze mensen bestelen», zegt een woordvoerder.

Hasan woont inmiddels een half jaar in een open centrum in Naxxar, met bijna 250 andere vluchtelingen. Hij heeft nog steeds geen uitsluitsel of hij mag blijven en hij slaapt nog steeds met twaalf jongens op een kamer. Maar de jonge Somaliër is opgelucht dat hij nu af en toe naar buiten mag. Soms doet hij wat klusjes, veegt de slaapkamers schoon of leegt de prullenbakken.

Beheerder Terry van het centrum is er dolblij mee, want hij is de enige medewerker in het centrum. Hij redt het niet alleen. Maar meer vrijwilligers zijn er nu eenmaal niet. «Ik raak soms zo gefrustreerd dat ik wil stoppen, maar dan is er helemaal niemand meer die deze mensen helpt. De overheid mag vluchtelingen nu niet langer opsluiten dan een jaar, maar vervolgens openen ze bijna geen andere opvang centra. Wij, de vrijwilligers, gaan op zoek naar lege gebouwen, betalen voor hun eten, geven ze Engelse les. De ministers negeren het probleem. Ze willen de Afrikanen het liefst niet zien, en er sowieso geen tijd aan verspillen.»

Terry durft niet te kritisch te zijn in zijn uitspraken. Hij buigt zich voorover. Veegt met een zakdoekje het zweet van zijn voorhoofd. Wijst in de richting van een gesloten centrum in de verte. «Het is een hel, daarbinnen», fluistert hij. «Ik kan niets zeggen, want dan ben ik mijn baan kwijt en kan ik zelfs voor deze mensen niets doen. Maar er moet echt iets gebeuren.» De beheerder glimlacht verdrietig. «Er lopen hier genoeg mensen van wie de tanden uit hun mond zijn getrapt. Maar ze durven niet te klagen. Ze zijn bang dat het tegen ze werkt, vertrouwen niemand meer. Eens in de zoveel tijd komt hier weer een vrachtwagen aan met een nieuwe lading vluchtelingen. Die mensen zijn doodsbang. Het kost me maanden voordat ze weer rechtop durven lopen. Ze zijn al getraumatiseerd voor ze op Malta aankomen, maar na hun verblijf op dit eiland hebben ze er nog een trauma bij.»

Voor het hek van een detentiecentrum loopt priester Pierre heen en weer. Dikke muren, prikkeldraad en militairen met geweren voor komen dat hij ook een blik naar binnen kan werpen. «Niemand weet wat daar gebeurt», vertelt priester Pierre. De priester is een van de weinigen die af en toe een detentiecentrum mag bezoeken. Via zijn katholieke organisatie, de Jesuit Refugee Service, probeert hij de vluchtelingen bij te staan waar hij kan. «Soms mag het, al loopt er dan continu een soldaat achter me aan zodat geen van de vluchtelingen zijn mond open durft te doen. Maar op andere dagen, zoals vandaag, kom ik niet naar binnen.» De priester loopt zuchtend de straat uit. Hij schudt zijn hoofd. «Ik probeer te doen wat ik kan, probeer de mensen te helpen aan belangrijke documenten uit hun thuisland zodat ze iets meer kans maken op een verblijfsvergunning. Eerlijk gezegd kan ik alleen maar voor ze hopen dat ze hier weg kunnen. Iedere keer als ik daar binnenloop schaam ik me kapot voor dit land. En als de EU dit tolereert, dan schaam ik me kapot voor heel Europa.»

T