Tokio – Geen oorlogsmonument ter wereld is zo controversieel als de Yasukuni-tempel in Tokio, waar ook dit jaar in augustus weer de Japanse capitulatie wordt herdacht. De bijeenkomst is zoals meestal sober.

Ultra-nationalisten in hun busjes met megafoons worden tot doorrijden gemaand door de politie. Op het terrein zelf gaan slechts enkele mensen, onder wie een paar veteranen, gekleed in uniform. Vrijwel iedereen kleedt en gedraagt zich normaal. Niemand die leuzen scandeert, niemand die zich agressief gedraagt. Rond het middaguur zijn er een paar korte, rustige speeches gevolgd door een minuut stilte.

Tienduizenden staan geduldig in de middaghitte in de rij om bij de binnenste schrijn te kunnen komen. Ze kunnen de ophef rond de tempel in zowel binnen- als buitenland maar moeilijk begrijpen. De tempel is een plaats waar de zielen van voor het Japanse keizerrijk gevallen soldaten eeuwige rust vinden. Bezoekers komen hier om hun respect te betuigen aan deze soldaten. Hun opofferingsgezindheid, moed en vast­beradenheid zijn deugden waar niets mis mee is en waar ook geen politieke aspecten aan kleven. Politiek, dat zijn de atoombommen op Japan en de door de geallieerden geregisseerde Tokio-processen. Japan wilde met zijn hoogstaande deugden Oost-Azië slechts een weg uit het kolonialisme wijzen.

Voor links Japan en de buurlanden is Yasukuni hét symbool van Japans onvermogen om het eigen agressieve oorlogsverleden onder ogen te zien. De tempel is opgericht als middelpunt van het staatsshintoïsme, de godsdienst die de keizercultus vanaf de Meiji-restauratie in de negentiende eeuw koppelde aan militaire expansiedrang. Sinds het eind van de oorlog kent Japan een strikte scheiding van religie en staat, maar meer dan dertig jaar na de oorlog zijn notoire oorlogsmisdadigers als voormalig premier Hideki Tojo toch bijgeschreven in het register van de schrijn. Als dan ook ministers en premiers de schrijn bezoeken om hun respect te betuigen, zoals jarenlang gebeurde, is de maat voor met name Zuid-Korea en China vol.

Voor het eerst sinds de hervormingsgezinde Democratische Partij van Japan drie jaar geleden aan de macht kwam, zijn er dit jaar tijdens de herdenking twee ministers in het heiligdom, ondanks het verzoek van premier Noda en buitenlandse diplomaten om dit niet te doen. ‘Mijn bezoek is een privé-aangelegenheid’, zegt minister van Voedselveiligheid Jin Matsubara: ‘Ik volg slechts de roep van mijn hart.’ Maar voor politici is ook het persoonlijke politiek. Noda zelf betuigde in de judohal Nippon Budokan, in aanwezigheid van de keizer en de keizerin, zijn respect voor de gevallenen én zijn spijt voor het leed dat Japan andere landen heeft aangedaan. En de keizer zelf? Die heeft ironisch genoeg nooit een voet gezet in het van de keizerverering bolstaande Yasukuni.