‘Zet alles maar eerst op een rij.’

Dat heb ik gedaan. Eerst maakte ik een kolom waarin ik al mijn ondeugden zou zetten. Het werd een heel lange lijst. Het vervelende was dat onder de rubriek ‘ondeugden van de ander’ helemaal niets stond. Kon dit wel?

Ik keek nog eens naar mijn lijst van ondeugden en pikte er iets uit. ‘Liegen: ik schijn alles aan elkaar te liegen.’

Loog ik nou zoveel? Dagen dacht ik na over liegen en leugens, over de waarheid en de onwaarheid.

Liegen in relaties – daar kun je betrekkelijk kort over zijn, want ‘liegen doe je over een vrouw of een man’, zei iemand tegen me, ‘als je bijvoorbeeld vreemdgaat’.

Ik werd warm: ‘Dan heb ik nooit gelogen!’

Ik wilde de leugen van mijn lijst schrappen, maar ik hoorde de stemmen uit mijn vele huwelijken alweer: ‘Je had beloofd dat je de was zou doen, je beloofde dat je niet meer zou drinken, je zou deze week koken, je zou mij helpen met verbouwen, je zou je kamer opruimen… Als jij iets zegt, doe je dat niet. Je liegt altijd.’

‘Het is geen liegen, het is karakterzwakte’, zou ik nu kunnen zeggen. Maar de ander: ‘Karakterzwakte? Leugens! Trouwens wat is het verschil? Ik wil niet samenleven met iemand met karakterzwakte. Ik wil iemand die sterk is, geen excuses heeft. Niet iemand die zegt: ‘Je begrijpt toch wel waarom ik dat niet kon doen… Ik moest werken!’ Zo iemand wens ik niet!’

Liegen bleef op mijn lijst van schuld staan – ik moest er zelfs karakterzwakte aan toe voegen.

Wat stond er nog meer op? O ja, deze: onvolwassenheid. Ik ga er namelijk prat op dat ik onvolwassen ben. Wat bedoel ik daarmee? Ach, eigenlijk iets leuks: dat ik nog jongensachtig ben, m’n hemd hangt wel eens uit mijn broek en m’n schoenen zijn nog wel eens vies van het voetballen op straat.

Maar het is een ondeugd. Want het betekent ook dat ik verantwoordelijkheid afschuif. Als ik me als kind gedraag, betekent dat dat ik de ander meteen zie als moeder, boze buurvrouw, politieagente. Onvolwassenheid is leuk voor de buitenwereld, voor binnen is het een crime.

‘Reageer nu eens volwassen!’

‘Hoe doe ik dat?’

‘Zorg dat de dingen gedaan worden die je moet doen. Uit jezelf. Gebruik mij niet als boeman of boevrouw, als stok achter de deur. Ik word moe van het steeds maar ruzie met je maken.’

Er is, begreep ik, een relatie tussen karakterzwakte en onvolwassenheid.

En zo stond er nog meer op mijn lijst: onnodig zeuren, onzinnig haten, alleen thuis slecht gehumeurd, onvoorstelbaar slordig, gigantisch egocentrisch, maniakaal jaloers et cetera et cetera.

‘En loop niet zo krom!’ hoorde ik het koor der exen echoën.

‘Ik weet nu waarom ik krom loop’, zeg ik tegenwoordig. ‘Aan niemand op deze wereld hangen zoveel slechte eigenschappen.’

Aanstellerij en overmatig overdrijven staan ook mijn lijst, overigens.

‘Zet alles eens op een rij’, de rij wordt maar langer en langer. Ik ga al nauwelijks de deur uit, maar het is een wonder dat ik nog op straat kom.

De neiging om geheel uit eigen beweging een bord om te hangen met ‘slecht mens’ is meer dan groot.

Ik heb de laatste tijd een steeds terugkerende vreemde droom. Het is oorlog en ik geniet. Maar opeens word ik meer dan bang, ik ben zo bang dat ik in paniek in het rond schiet, en dan begint opeens iedereen op mij te schieten en ik kan niemand zien; men schiet door me heen, maar ik ga net niet dood. Ze roepen: ‘Je moet hier weg, weg!’

Wie roept dat?

En dan zie ik ze, ik ken ze allemaal.

Ik dwing mezelf nu elke dag een deugd van mezelf te noemen.

‘Ik ben, het was al ver in de middag, toch opgestaan’, staat er tot nu toe op. Maar dat was alweer een week geleden, en dient eigenlijk doorgestreept.