Waar je in belandt als je nieuws wordt, is misschien wel het beste te omschrijven als een opiniemachine: opeens is er overal wel iemand die iets van je vindt. Alles wat je zegt en doet – en vooral ook: alles wat je niet zegt en doet – veroorzaakt onmiddellijk een barrage aan meningen. Binnen no time lig je bedolven onder de columns, blogjes, tweets, Facebook-posts, mails, nieuwsberichten en rubriekjes die over jou of over mensen om je heen opiniëren. En bijna allemaal opiniëren ze in de overtreffende trap: van angstaanjagend lyrisch tot deprimerend negatief. Nieuws worden is de snelste route naar een existentiële crisis: na twee dagen weet je totaal niet meer wie je bent.
Held. Duivel. Held. Duivel. Held. Flapdrol.
In mijn boekje De nieuwsfabriek wijd ik een apart hoofdstuk aan dit fenomeen, dat ik de ‘opiniedwangbuis’ heb gedoopt: de bijna onweerstaanbare neiging die moderne media bij ons oproepen om overal direct een – liefst zo uitgesproken mogelijk – oordeel over te vellen. Zoals we na een eerste hap eten meteen denken ‘hmmm, lekker!’ of ‘uuuh, vies!’, zo kijken we ook naar alles waar de media een vergrootglas op leggen: lekker, vies, goed, slecht, dader, slachtoffer, held, oplichter, geweldig, verschrikkelijk. Journalist Joris van Casteren verwoordde het mooi toen hij schreef dat de moderne mediacratie van iedereen verwacht er ‘een volautomatische moraal of ideologie op na te houden’. De instant-opinie is de sluiproute van het begrijpen geworden: je hoeft niet zozeer meer te weten om iets te snappen, iets ervan vinden geeft evengoed het gevoel dat je de wereld doorhebt, alleen dan veel sneller.
Een weekje lang zelf het lijdend voorwerp van deze machinerie te zijn, is een van de meest uitputtende ervaringen die ik ooit heb gehad. Elke denkbare, en ondenkbare, opinie heb ik de revue zien passeren: ‘Revolutionair!’, ‘Niets nieuws’, ‘Licht in de tunnel!’, ‘Kansloos project’, ‘Jongelingen aan de macht!’, ‘Old boys network plakt aan pluche’, ‘Sillicon Valley goes Dutch!’, ‘Grachtengordel all over again’, ‘Eindelijk een online betaalmodel!’, ‘Zeg maar dag tegen vrije nieuwsgaring op het web’, ‘Wat een durf!’, ‘Wat een arrogantie’, ‘Briljante marketing!’, ‘Tenenkrommende hype’, ‘Nieuwe visie op journalistiek!’, ‘Gebakken lucht met filosofisch sausje’, ‘Geweldige auteurs!’, ‘Alleen maar bekende koppen’, ‘Hoera, geen advertenties!’, ‘Wat een commercieel gedoe’, ‘Een ongekende prestatie!’, ‘Ze hebben nog niks gedaan’.
Probeer, te midden van zulke extremen, maar eens niet gek te worden. De opiniemachine leidt haast vanzelf tot een soort mood swings on steroids: je gaat van blinde paniek (‘O God, kunnen we dit wel waarmaken?’) naar totale apathie (‘Laat ze er allemaal maar in zakken’) naar lichte euforie (‘Wat is iedereen toch enthousiast!’) naar allesomvattende zelftwijfel (‘Waar zijn we aan begonnen?’) naar volstrekte zelfoverschatting (‘Laten we dit ook in het buitenland doen!’) – en weer terug. Het enige wat je er uiteindelijk aan overhoudt is een diep respect voor politici, die dit elke dag in het kwadraat moeten doorstaan. Hoe Jeroen Dijsselbloem deze dagen slaapt weet ik niet, maar ik kan me zo voorstellen dat alleen een pilletje niet genoeg is: die moet onderhand wel aan de drank zijn.
Nu, dat is niet het enige effect: het werkt ook louterend. Eigenlijk zou iedere journalist één keer in zijn leven zelf vol in de schijnwerpers van de nieuwsmedia moeten staan. Dan besef je opeens wat je als journalist je onderwerp, veelal onbedoeld en onbewust, aandoet. Begrijp me niet verkeerd: de aandacht levert ook heel veel moois op – complimenten, enthousiasme en het gevoel dat mensen met je begaan zijn. Maar ik ben me er ook nog bewuster van geworden dat media-aandacht niet slechts een ‘registratie’ is van ‘wat er gebeurt’, het bepáált ook wat er gebeurt op manieren die je als journalist nauwelijks voor mogelijk houdt. Iedere keer als nu mijn telefoon gaat bijvoorbeeld, schiet er even door mijn hoofd: o jee, is er iets mis? Heb ik ergens in de media iets verkeerds gezegd? Hebben ‘ze’ iets ontdekt wat een eigen leven kan gaan leiden? Kortom: eenmaal in het publieke oog wordt alles opeens, op een vreemde manier, politiek: alles wordt geïnterpreteerd, in hokjes gestopt, in oordelen gegoten. Ben je opeens publiek bezit te midden van private meningen. Als journalist moet je daar op z’n minst één keer per jaar bij stilstaan.
Vind ik.