Het valt niet mee met de kwaliteit van het publieke debat. Mijlenver weg blijft het bij de machtsvrije uitwisseling van argumenten die de Duitse filosoof Jürgen Habermas ooit als democratisch ideaal heeft geformuleerd. En dan bedoel ik niet de toon, de onvermijdelijke scheldpartijen, de ad hominems en andere retorische onwelvoeglijkheden die je op het schoolplein dat Twitter heet om je oren krijgt.
Ik ken zelf weinig taalpreutsheid en laat me in mijn woede om maatschappelijke misstanden soms onbedaarlijk gaan. Ik beschouw de Oostenrijkse schrijvers Karl Kraus, Robert Musil en Thomas Bernhard nog altijd als mijn grote voorbeelden. Er zijn geen vileinere en virtuozere critici van het kleinburgerlijke levensgevoel denkbaar dat Nederland en Oostenrijk delen. Het is iets anders wat me dwarszit.
Puttend uit tien jaar columnistendom en even zovele jaren van Twitter-activisme struikel ik steeds weer over twee redeneringen die een gerede gedachtenuitwisseling steevast in de kiem smoren. En typerend zijn voor een publieke arena die eerst en vooral bedoeld is om de neoliberale consensus te bewaken. Daaronder versta ik algemeen gedeelde vooronderstellingen als: mondialisering is een gegeven en goed voor ons; technologische innovatie gaat ons milieuvraagstuk oplossen; Nederland is een prachtig, tolerant en gastvrij land, en de mondialiseringsverliezers gaan we helpen door meer en beter onderwijs. D66 is er de perfecte belichaming van.
De eerste dooddoener is de vriend-van-mijn-vijand-is-mijn-vijand-redenering. Een voorbeeld. Toen ik in 2013 toetrad tot het Burgerforum EU dat zich zorgen maakte over het verlies van parlementaire zeggenschap over het Nederlandse begrotingsbeleid door aanscherping van de Europese begrotingsregels weigerde de babbelende kaste inhoudelijk te reageren op onze vrezen en werd het initiatief vrijwel onmiddellijk gediskwalificeerd door te wijzen op het in hun ogen ‘onbeschaafde’ karakter van een aantal van de deelnemers. Dat die ‘onbeschaafdheid’ betrekking had op onderwerpen die helemaal niets te maken hadden met de ‘coup’ die Brussel onder onze ogen aan het plegen was, deed niet ter zake. Met mensen met dit soort opvattingen encanailleerde je je nou eenmaal niet. En dus deden onze argumenten er niet meer toe. Het kwam een politieke elite die meer Europa en minder mogelijkheden tot ruim budgettair beleid in stilte toejuichte verdomd goed uit. Dankzij deze dooddoener kon zij ongestoord haar gang gaan. Zoals wij tot onze schade en schande hebben ervaren.
De tweede dooddoener is die van de vermeende superioriteit van de ervaringsdeskundige. Die komt steeds vaker en in steeds meer varianten voor. Mannen mogen zich niet over de emancipatie van de vrouw uitlaten. Witten mogen niets zeggen over het racisme dat zwarten ervaren. Heteroseksuelen moeten hun mond houden over de emancipatie van de homo. Die stijlfiguur. En steeds vaker ook heeft het witte, mannelijke, heteroseksuele deel van de babbelende kaste dit spreekverbod al zozeer geïnternaliseerd dat uitnodigingen om te spreken of schrijven op voorhand worden afgewezen.
Het is een arrogante en tegelijk desastreuze miskenning van ons empathisch vermogen. Wit, zwart, man, vrouw, homo, hetero – we delen voldoende eigenschappen en ervaringen om ons via onze empirisch gevoede verbeeldingskracht te kunnen verplaatsen in de positie van de ander, hoe verschillend ook. Dit is wat ten grondslag ligt aan grote, opvoedende en emancipatoire fictie. Ongeacht of het om film, theater of roman gaat. En dit is tevens wat ons in staat stelt medelijden en gedeelde kwetsbaarheid, en dus zorgzaamheid en solidariteit, te voelen. Ook voor dieren en ecosystemen.
Wie dit vermogen wegwuift, en dat gebeurt steeds vaker, pleit van de weeromstuit voor balkanisering van het publieke debat. In die post-empathische wereld debatteren vrouwen met vrouwen over de emancipatie van vrouwen, zwarten met zwarten over de emancipatie van zwarten, en LGBTI’s met LGBTI’s over de emancipatie van LGBTI’s. In een samenleving waarin emancipatie draait om redistributie van hulpbronnen en vrouwen, zwarten en LGBTI’s dus afhankelijk zijn van de bereidheid van witte, heteroseksuele mannen om in te schikken, is dat de dood in de pot. Het helpt dan namelijk niet als iedereen zich opsluit in zijn eigen opiniegetto. Integendeel, verdeel en heers speelt de witte, heteroseksuele man alleen maar in de kaart. Nodig hem dus uit om aan het debat deel te nemen, juich zijn bijdrage toe, in plaats van hem op te sluiten in zijn eigen getto, zoals nu gebeurt. Scherp debat is namelijk niet het einde van een conversatie maar het begin ervan. En is zeker geen solipsistische monoloog.