
Didier Eribon (1953) loopt weer vast door een foto. Hij heeft net Terug naar Reims geschreven, het boek waarin hij na de dood van zijn vader na dertig jaar teruggaat naar de stad waar hij werd geboren als kind uit de arbeidersklasse voordat hij als een vooraanstaand filosoof en socioloog een man van de wereld werd. Ook dat boek begint met foto’s, namelijk van Eribon die met zijn moeder door oude albums bladert, daar in het noorden van Frankrijk. In Terug naar Reims zet hij zijn eigen verhaal van klassenmigrant in voor een sociologische analyse en een ‘tot het uiterste doorgevoerde zelfanalyse’, zoals Annie Ernaux raak beschreef. Dat doet hij ook in Het vonnis van de samenleving, dat als een vervolg (of: verdieping) leest en onlangs in vertaling is verschenen. Het zijn van die boeken die aanzetten tot nadenken over de ingesleten structuren van een samenleving, maar ook over jezelf. Beter gezegd, over waar je eigen gedrag als opklimmer vandaan komt.
Voorbeeld: de zaal loopt langzaam vol en je zit met de andere gelukkigen op de voorste rij. Jullie hebben het over niets in het bijzonder, van die gesprekken met vakgenoten om de zenuwen wat op afstand te houden vlak voordat jullie het podium op moeten. Goh, hoe gaat het bij jullie op de redactie, doe die-en-die de groeten, wat leuk dat we een fysieke prijs krijgen als de ouders van een van hen even komen groeten, trots zoals alleen ouders kunnen zijn, voordat ze naar hun eigen zitplaatsen gaan. Iemand anders vraagt of jouw familie er al is, of komen ze later? ‘Uhm’, zeg je met schaamte op de vraag die bijna absurd klinkt in jouw oren, ‘er zijn collega’s’. Die werelden houd je gescheiden, die van toen en die van nu, niet eens altijd bewust – en sinds je Eribon leest kun je vertellen waarom en weet je dat ‘opklimmers’ dat vaak hebben.
Voor de pocketuitgave van Terug naar Reims, schrijft Eribon in Het vonnis van de samenleving, vraagt zijn uitgever om een persoonlijke foto voor op de cover, terwijl op de oorspronkelijke uitgave een miniatuurversie van het schilderij La route d’Uzès van Nicolas de Staël stond. Dat boek werd internationaal ontzettend goed ontvangen. Eribon werd niet alleen geprezen om zijn intellect en zijn scherpe blik, maar ook om zijn moed: hij had het aangedurfd om zijn eigen onzekerheden als klassenmigrant onverbloemd te beschrijven en te analyseren.
Maar nu hem wordt gevraagd om een foto uit die tijd – de vraag was hem vaker gesteld door kranten en tijdschriften – durft hij niet. En dan is er de foto waar hij zijn vader vakkundig van heeft afgescheurd, een scheur die in het echte leven ook ontstond omdat Eribon walgde van zijn oude milieu vol racisme en homofobie en de enorme politieke en culturele kloof die in de dertig jaar dat hij zich daarvan had afgezet was ontstaan. Een foto die laat zien wie hij had kunnen zijn, maar niet had wíllen zijn. Waar iedereen, inclusief hijzelf, dacht dat hij zich na Terug naar Reims had verzoend met zijn verleden werd hij door de foto wakker geschud. ‘Dit betekende dat ik het nog heel lastig vond, mijn familiegeschiedenis bewust te aanvaarden: ik voelde me in staat haar op te roepen in een uitgewerkt en goed betoog, maar voor simpelweg tonen ervan deinsde ik terug.’
Dat is het uitgangspunt van Het vonnis van de samenleving. Eribon kijkt niet alleen naar zichzelf, maar ook naar hoeveel van iemands verdere leven eigenlijk al voor diens geboorte is bepaald, hoe de samenleving op voorhand al oordeelt. Dat doet hij door te kijken naar invloedrijke filosofen en sociologen als Sartre, De Beauvoir en Bourdieu en het werk te lezen van schrijvers als Annie Ernaux en Paul Nizan die allemaal de ambivalentie kennen van het milieu achter je laten waarin je bent opgegroeid.
Hij laat zo ook zien dat Frankrijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland, een traditie heeft van vooraanstaande denkers en schrijvers die uit eigen ervaring over klassen schrijven. Zoals Ernaux en Édouard Louis.
Schrijvers uit de onderklasse vinden veelal inspiratie bij Pierre Bourdieu en bij elkaar. In Louis’ laatste boek, Veranderen: methode, beschrijft hij hoe hij een lezing bezoekt van Eribon, die ook homoseksueel is en uit een arbeidersmilieu komt, in hem een geestverwant ziet en hem na afloop aanspreekt. Ondanks het leeftijdsverschil worden ze vrienden, raadt Eribon hem als een soort mentor aan om bijvoorbeeld De Beauvoir, Sartre en Derrida te lezen.
Eribon heeft op zijn beurt een hoofdstuk in Het vonnis van de samenleving dat ‘Bij het lezen van Annie Ernaux’ heet. Hij blijkt ook een scherpe lezer te zijn, en begint met de volgende alinea: ‘De geestdriftige lezer van La distinction (een bekend werk van Bourdieu – red.) die ik was geweest, wilde nu niet dat mijn moeder figureerde in een ander werk van Pierre Bourdieu, ook al had dat eerste boek me de kans gegeven om te begrijpen wat er in mijn en in de betrekkingen met mijn ouders aan de hand was.’
Dat zit zo: Pierre Bourdieu vraagt in 1991 aan Didier Eribon of hij diens moeder mag interviewen. Bourdieu heeft voor een onderzoek twee migrantenjongeren uit een probleemwijk geïnterviewd en Eribon, met wie hij jarenlang vrijwel dagelijks belt, is verbaasd over de welwillendheid van Bourdieu om die jongens te begrijpen, en dan vooral als zij laten weten geweld niet te schuwen tegen twee vrouwen uit de wijk die in hun ogen racisten zijn. Bourdieu, die als zoon van een postbode opgroeide in een armetierig dorpje bij de Pyreneeën, had zichzelf op die leeftijd in die jongens herkend, hij was ook ‘altijd in opstand, soms op de grens van criminaliteit’.
Eribon vond dat Bourdieu door alleen met de jongens te praten slechts een deelvisie formuleerde op de situatie die hij beweerde te beschrijven en analyseren. Dat komt ook doordat Eribon zijn moeder herkende in de twee vrouwen waar Bourdieu zich juist kon identificeren met de jongens. Eribons ouders waren in de jaren zestig met frisse moed in een appartement getrokken, maar ‘de realiteit van de jaren zeventig, die volstrekt niet aansloot bij hun plan om zich los te maken van wat ze waren’ zorgde ervoor dat hun leefomstandigheden juist achteruit gingen. Ze vertrokken naar een dorp zonder buitenlanders. Hij beschrijft scherp hoe mensen uit de arbeidersklasse naar elkaar wezen en hun gezamenlijke belangen uit het oog verloren. ‘De buurt, de woonwijk was niet langer een ruimte waar vormen van solidariteit steunden op gezamenlijke ervaringen en ambities, maar een gebied doorsneden door scheidslijnen tussen de verschillende delen van de volksklasse, met aan de ene kant de Fransen en aan de andere de buitenlanders, dus enerzijds de wettige bewoners en anderzijds de “indringers”.’
Door alleen naar de jongeren te kijken, zou iets belangrijks achterwege blijven. ‘Er moest iets worden gedaan aan de tegenstelling tussen enerzijds de immigranten met hun kinderen en anderzijds de witte racisten die maar al te gauw bereid waren om hun stem uit te brengen op extreemrechts en daarmee hun vroegere linkse sympathieën te verloochenen, omdat ze uitdrukking wilden geven aan een algemene ontevredenheid en een onbestemde verbittering; bovenal was er het risico dat de jongere uit de banlieue zou worden geconstitueerd tot het nieuwe subject, het nieuwe mythische personage van het politiek-radicale verzet, waardoor de witte volksklasse nog sterker zou kunnen wegdrijven naar extreem-rechts.’
Ook in Nederland is de laatste jaren veel aandacht voor ongelijkheid in de samenleving, omdat ook beleidsmakers inzien dat het niet alleen oneerlijk is, maar ook kan zorgen voor ontwrichting, zoals Eribon in zijn werk laat zien. Niet iedereen krijgt dezelfde kansen en je postcode heeft veel invloed op de verdere loop van je leven. Onlangs concludeerde het scp nog in het rapport Eigentijdse ongelijkheid dat Nederland een klassenmaatschappij is, waarbij niet alleen het inkomen en vermogen bepalen waar op de sociale ladder iemand staat, maar ook iemands sociale kapitaal (wie je kent), culturele kapitaal (waar je bij past) en persoonskapitaal (wie je bent). Het kan dat je in een hogere klasse terechtkomt dan je ouders, al eindigt zestig procent op dezelfde tree als zijn of haar ouders. Want de samenleving, betoogt Eribon, velt al een vonnis over onze plek op de sociale ladder voor onze geboorte. Het paradoxale is natuurlijk, schrijft ook vertaler Jeanne Holierhoek in het nawoord, dat Eribon als geen ander juist opgeklommen is van een eenvoudig arbeidersgezin tot een vooraanstaand denker. Het knappe van zijn werk is dat hij niet alleen een vlijmscherpe analyse heeft van de samenleving, over hoe links de arbeidersklasse heeft verraden, maar ook van het individu.