
‘Twee maanden geleden zei ik nog: wat is iedereen toch stil en gehoorzaam. Het was een kwestie van tijd én gelegenheid, voordat de vlam in de pan zou slaan, hoewel de mate van geweld me wél heeft verbaasd’, zegt Jan Willem Duyvendak, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. De ergste rellen in veertig jaar, die twee weken geleden gemeenten door het hele land teisterden en de buitenlandse pers haalden als ‘een on-Nederlandse burgeroorlog’, kwamen dan ook niet uit de lucht vallen.
Er is al maandenlang geen klap te beleven, januari is toch al niet de opwekkendste tijd van het jaar en de avondklok werd als de zoveelste vrij-heidsbeperkende maatregel ingevoerd. Mensen onder de vijftig jaar lopen ondertussen weinig risico om op een ic te belanden en merken nauwelijks iets van de ziekte, tenzij ze in de zorg werken of familieleden hebben die eraan lijden of overlijden. Covid wordt voor hen zichtbaar door tv-beelden van witte pakken rondom een met apparaten omgeven ziekenhuisbed; de corona-epidemie komt tot uitdrukking in cijfers en grafieken. De ernst ervan blijft voor hen abstract, maar de impact op hun dagelijkse leven is ingrijpend.
De meerderheid ondergaat het allemaal gelaten, een minderheid protesteert of demonstreert met zachte middelen. Slechts een kleine groep trok na 21.00 uur met geweld ten strijde. Door de donkere straten liep een gemêleerd gezelschap van radicaal-rechtse bewegingen als Pegida en Double Dutch Frontline tot Farmers Defence Force, QAnon, Nederland in Opstand, Nederland in Verzet, Viruswaarheid, en ook hardcore hooligans en groepjes allochtone jongeren. Allemaal met hun eigen WhatsApp-groepen en sociale-mediakanalen, vol filmpjes en selectief nieuws, waarmee ze elkaar ophitsen, vervolgens oproepen live te gaan, hun eigen straatshow te filmen om die weer onder aanhangers te verspreiden.
Deze vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid is flux, diffuus, niet te vangen in categorieën van rechts of links; elke groep heeft zijn eigen achtergrond, motieven en drijfveren, die deels ideologisch zijn, deels gericht tegen de overheid, het gezag, de wetenschap of deskundigheid. En het komt ook voort uit pure verveling.
Wel is er een gemene deler: het zijn jongens en mannen, op een enkele vrouw na die hen, in een klassieke rol, aanmoedigt of juist maant voorzichtig te zijn. Zij uiten hun onlustgevoelens met illegaal vuurwerk, vandalisme, plunderingen en een potje knokken met de politie en de ME – het is stoer, fysiek, machtsvertoon. Hypermasculien gedrag. Dit is volgens sociologen een symptoom van een dieper onbehagen dat al veel langer, ver voor de coronacrisis, als een veenbrand in de samenleving sluimert. ‘Traditionele mannelijkheid staat onder druk’, zegt Duyvendak, ‘Het klassieke kostwinnerschap verdwijnt. Zwaar fysiek werk maakt steeds meer plaats voor “denkende” beroepen, vooral in de IT-sector. Sociaal-economisch zijn de laagopgeleide mannen aan de verliezende hand, en dat heeft op allerlei manieren een negatieve uitwerking.’
Tien jaar geleden nam Duyvendak deel aan een onderzoek van De Groene Amsterdammer onder hoogleraren en docenten binnen de geesteswetenschap met als leidende vraag wat zij zien als de meest urgente sociale problemen in de samenleving. Hij plaatste ‘mannelijkheid’ op nummer één. Jongens en mannen zijn veroorzakers van een lange lijst maatschappelijke problemen: schooluitval, geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld, vrouwenhandel, alcohol- en drugsverslaving, dak- en thuisloosheid, homofobie, terroristische aanslagen en criminaliteit.
Zijn sombere analyse kwam voort uit een eerder gesignaleerde ontwikkeling over de positie van de generatie mannen onder de dertig jaar. In 2008 wees het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) in zijn jaarlijkse emancipatiemonitor voor het eerst op alarmerende cijfers over de achterblijvende leerprestaties van jongens. Zij lopen achterstanden op in het basisonderwijs, die vervolgens doortrekken naar het middelbaar onderwijs en de universiteit. Jonge mannen waren in dat jaar voor het eerst relatief vaker laagopgeleid dan jonge vrouwen. De voorspelling was dat hierdoor ‘de samenleving ingrijpend gaat veranderen’, met als waarschuwing ‘dat die ontwikkeling een sociaal risico vormt’. Jeugdwerkloosheid en criminaliteit vormden de meest concrete bedreiging. De onderzoekers noemden deze kanteling ‘ronduit dramatisch’.
Die trend heeft zich inderdaad fors doorgezet. Volgens het cbs is in 2018 de kloof tussen jongens en meisjes in het onderwijs verder toegenomen: jongens lopen meer vertraging op in het middelbaar onderwijs, worden bijna vier keer zo vaak als hun vrouwelijke klasgenoten geschorst of van school gestuurd. Ze hebben meer last van gedrags- en ontwikkelingsproblemen, gaan twee keer vaker dan meisjes naar het bijzonder onderwijs of verlaten voortijdig het onderwijs helemaal. Op de hogescholen en universiteiten zijn vrouwen inmiddels in de meerderheid, blijkt uit de in 2020 verschenen verkenning naar sekseverschillen in het onderwijs van de Onderwijsraad.
Een vaak gehoorde verklaring is dat jongens het op school slechter doen dan meisjes omdat er voornamelijk juffen voor de klas staan. Jongens missen mannelijke rolmodellen en hun talenten en potenties sneeuwen onder in een ‘feminien’ systeem – zo wordt dan gesuggereerd. Hoewel daarvoor geen wetenschappelijk bewijs is, constateren de opstellers van het rapport van de Onderwijsraad wél dat het onderwijssysteem in meer algemene zin beter is toegerust op meisjes. Als duidelijkheid, regels, goede begeleiding en structuur en een veilig leerklimaat ontbreken, zijn jongens daarbij in het nadeel. Ze zijn sowieso minder op leren gericht dan meisjes, deels vanuit de masculiene angst dat het wordt gezien als ‘niet cool’ en ‘nerderig’.
Maar het zijn ook masculiene normen binnen de maatschappij die jongens op een achterstand brengen en houden, aldus het rapport van de Onderwijsraad. Het academische zelfvertrouwen van jongens keldert wanneer ze de druk ervaren om zich genderconform, dus ‘als een man’, te gedragen. Bovendien wordt hen dat gedrag niet altijd in dank afgenomen door de meisjes en ook niet door de docenten; ze worden er in het openbaar op gecorrigeerd. Het zorgt er ook voor dat ze minder dan vrouwen in hun eigen onderwijsprestaties geloven en daardoor uiteindelijk minder goed presteren. Bij vrouwen werkt het precies andersom: wanneer zij het gevoel hebben zich ‘als een vrouw’ te moeten gedragen – bescheiden, risico mijdend, sociaal – voelen ze zich weliswaar minder op hun gemak, maar ze worden wel ambitieuzer en zelfverzekerder om goed te scoren op school. Daarin worden ze juist door hun omgeving aangemoedigd.
Dat heeft natuurlijk een negatieve weerslag op later, als ze zelfstandig de maatschappij in stappen. Hoewel er in Nederland in zijn totaliteit nog steeds meer mannen dan vrouwen werken, is onder jonge mensen het omgekeerde waar, blijkt uit de cijfers over arbeidsparticipatie. In de leeftijdscategorie 15- tot ongeveer 35-jarigen zijn vrouwen oververtegenwoordigd op de werkvloer. De belangrijkste reden voor de mannenuitval is de grote verandering van de moderne westerse economieën. Traditioneel mannelijke banen – werken met je handen – maken steeds meer plaats voor hoger geschoold werk. Ook voor vrouwen neemt fysieke arbeid af, maar zij passen zich soepeler aan in de postindustriële dienstverlenende economie. De financiële crisis van 2008 heeft dit extra versterkt; volgens het imf zijn de klappen het sterkst terechtgekomen bij de laaggeschoolde mannenberoepen als de bouw, de industrie en de zakelijke dienstverlening – en die sectoren worden buitenspel gezet door de toegenomen globalisering en automatisering.
Al die rapporten leveren geen fraai plaatje op: over de gehele linie zitten jonge mannen in de knel. Zij zijn bijvoorbeeld ongezonder dan vrouwen met als hét voorbeeld obesitas – dat is bij mannen gestegen naar ruim 55 procent, terwijl het aantal vrouwen met overgewicht – nu zo’n veertig procent – stagneert. Laagopgeleide mannen raken maatschappelijk steeds verder achterop, vooral als ze werkloos zijn, lijden aan een gebrek aan zelfrespect en daardoor minder aantrekkelijk zijn op de huwelijksmarkt – hoewel dat ook laat zien hoe veel vrouwen tegen de prins op het witte paard aan kijken: als een zelfverzekerde kostwinner. De achtergebleven mannen voelen zich steeds meer overbodig, niet gehoord – zij zijn the basket of deplorables waar Hillary Clinton het over had, het zwakke geslacht dat onderop ligt. ‘Dat vertaalt zich in compensatiegedrag’, zegt Duyvendak. ‘Het gaat daarbij om een krampachtige mannelijkheid, om giftige mannelijkheid: agressief, vrouwonvriendelijk gedrag.’

Het begrip toxische mannelijkheid, als toxic masculinity overgewaaid uit Amerika, duikt al jaren op in feministische kringen. Het staat voor alles wat er zo’n beetje verkeerd is aan mannen en kreeg in de MeToo-beweging wereldwijd een luide stem: tot hier en niet verder, we pikken seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag niet langer. ‘Dit type mannelijkheidsideaal is grofweg samen te vatten in: je mag niet vrouwelijk zijn’, zegt de Vlaamse socioloog Katrien Van der Heyden die in Is bont en blauw een mannenkleur? (2018) de schadelijke gevolgen van giftige mannelijkheid analyseert. ‘Het is niet voor niets dat sissy, homo, gay en mietje de meest gebruikte scheldwoorden onder jongens zijn. Mannen krijgen op allerlei manieren – vooral ook van elkaar – de boodschap dat ze de baas moeten zijn, dominant, concurrerend, competitief. Mannen die elkaar vertellen: je moet wel je mannetje staan, jezelf vermannen. Doe je dat niet, dan loop je het risico zelf slachtoffer te worden van seksegenoten die dat wel doen.’
Deze giftige mannelijkheid gaat wel degelijk over een maatschappelijke trend, meent Van der Heyden, over een crisis die veel leed veroorzaakt: ‘Maar wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat zij niet enkel slachtoffers in hun omgeving maken, maar zélf het slachtoffer zijn. Drugs, drank, geweld, zichzelf verwaarlozen. Mannen die zich vereenzelvigen met zulke toxische mannelijkheid vertonen veel meer risicogedrag dan andere mannen (en vrouwen). Dit alles eist ook zijn tol van henzelf.’ Het is volgens Van der Heyden een paradoxale wisselwerking: alle problemen in de samenleving zijn volgens die mannen vooral te wijten aan het feminisme, terwijl die problemen juist worden veroorzaakt door ouderwetse paternalistische stereotypen. Deze mannen komen met oplossingen die juist averechts werken: terug naar de man aan de macht.
De vele verschijningsvormen daarvan komen in alle lagen van de bevolking en bij alle etniciteiten voor – het is simplistisch om het verschijnsel te beperken tot ‘de boze witte man’. Drillrap-jongeren die elkaar op straat met messen bestoken. Jihadstrijders die aanslagen plegen. De boze boeren in Nederland. De gele hesjes in Frankrijk, waar mannen en vrouwen weliswaar samen optrekken, maar er zit ook een verlangen onder naar de oude, overzichtelijke en vooral traditionele samenleving. De neofascistische groepering Proud Boys die openlijk geweld pleegt om ‘de westerse waarden’ te verdedigen – het feminisme valt daar kennelijk niet onder. Bij de Amerikaanse alt-right-beweging zitten groepen extreem geradicaliseerde ‘echte kerels’ die terug willen naar de traditionele rollenpatronen.
Vooral jonge mannen die geen relatie, geen werk en weinig toekomstperspectief hebben, zijn volgens Christopher Wylie, een Canadese dataconsultant die jarenlang werkte bij Cambridge Analytica, bevattelijk voor ideeën die schuldigen – en daarmee de oplossing – aanwijzen voor hun penibele situatie. Hij beschrijft hen in zijn boek Mindf*ck (2020) als Yummies, van de afkorting Young Unmarried Males. Die zitten in hun eentje op hun kamer thuis achter hun computer te surfen en vormen een dankbaar doelwit voor algoritmische beïnvloeding en manipulatie met allerlei complottheorieën. Wylie heeft het over ‘weaponized’ – een methode die afkomstig is uit de Britse geheime dienst mi5 waarmee ze figuren die neigen naar terrorisme kunnen lokaliseren om hen vervolgens te bestoken met een contra-narratief, in een poging hen te deradicaliseren. Bij Cambridge Analytica gingen ze die methode inzetten voor het omgekeerde: onrust stoken voor politieke doeleinden. Ze worden gemasseerd tot opstandig gedrag of om zich aan te sluiten bij ondermijnende, gewelddadige groeperingen. Of om bij verkiezingen te stemmen op ‘sterke leiders’.
Dat onbehagen krijgt de laatste jaren steeds meer een politiek profiel; in Nederland via Forum voor Democratie – zeventig procent van de aanhang is man, veelal met een academische opleiding. In Amerika vinden zij hun held in Trump, die tijdens zijn eerste presidentscampagne met zijn illustratieve uitspraak ‘grab’em by the pussy’ de toon zette. Toen hij zijn verlies niet wilde erkennen, bestormden zijn aanhangers brullend het Capitool. In Brazilië zit Trumps Latino-versie Bolsonaro in het zadel. Dit type politici is, anders dan old school macholeiders in dictaturen, opgekomen in democratische landen die zich juist bewegen in de richting van een gefeminiseerde, gendergelijke en inmiddels ook genderneutrale samenleving. Daarin voelen hun aanhangers zich niet thuis. De stijl van deze nieuwe leiders brengt het valse nieuws dat de samenleving beter af is onder de regie van het patriarchaat.
‘Maar het tegenovergestelde is waar. Op persoonlijk niveau wijst onderzoek uit dat stellen waar veel gendergelijkheid is gelukkiger zijn dan koppels waar dat niet het geval is’, zegt Katrien Van der Heyden. Onderzoek op maatschappelijk niveau toont volgens haar aan dat mensen gelukkiger zijn in een samenleving met gendergelijkheid: vrouwen accepteren huiselijk geweld minder, gaan aangifte doen en dat resulteert in meer echtscheidingen. ‘Mannen zeggen dan weer: feminisme is slecht, hun vrouw is bij ze weg, ze betalen zich blauw aan alimentatie en zien hun kinderen nauwelijks. Nee, zo zit het dus niet. Dat betekent niet dat het daarvóór allemaal goede huwelijken waren. Daarvoor waren het juist bijzonder ongelukkige huwelijken.’ Maar is de maatschappij dan beter af? Na een huwelijk van twee ongelukkige partners ontstaat de situatie waarin de vrouw gelukkiger is en de man nog ongelukkiger, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Het is een complexe kwestie, constateert Abram de Swaan in zijn boek Tegen de vrouwen: De wereldwijde strijd van rechtsisten en jihadisten tegen de emancipatie (2019). Hij beschrijft daarin hoe in westerse samenlevingen de strijd van vrouwen tegen de bevoogdende macht van mannen wel zo’n beetje beslecht is, en hoe we in plaats daarvan nu vooral verwikkeld zijn in het taaie gevecht tegen dominante beelden van mannelijkheid en vrouwelijkheid die ieder van ons gevangen houden. ‘Laten we vooral niet over “de man” praten, maar over mannen. Je hebt natuurlijk heel masculiene mannen, je hebt hysterisch masculiene mannen, je hebt ook de supermacho homo’s – in het leer met handboeien – en er zijn ook mannen die het veel makkelijker vinden om een “zorgend” beroep te hebben. Dus er is van alles’, zegt De Swaan.
Het leven van de tachtigjarige emeritus hoogleraar sociologie bestrijkt een periode waarin de sociale verhoudingen in een sneltreinvaart veranderden. Toen hij begin jaren zestig ging studeren zaten er in zijn jaar zo’n honderd jongens en twee meisjes in de collegebank, toen hij college gaf in de jaren negentig, begin 2000, was twee derde vrouw. ‘Echt overweldigend’, zegt hij. Als het om de positie van mannen gaat, wil hij die historische context graag nog eens benadrukken. Niet alleen het klassieke rollenpatroon maar ook de klassenmaatschappij ging op de schop – en dat hangt volgens hem met elkaar samen.
‘Voor heel wat minder hoog opgeleide jongens is het in deze tijd niet zo makkelijk om een baan te krijgen die genoeg inkomen oplevert om een gezin te onderhouden en genoeg aanzien om je een “hele vent” te voelen’, zegt hij. ‘Je moet je dat eens voorstellen: je bent een jongen uit een volksbuurt, je zit op de lagere school en je juf is altijd een juf. Je bent lastig, dus je moet naar het hoofd van de school, dat is een vrouw. Je wordt nog lastiger en moet naar de schoolpsycholoog, dat is een vrouw. Nu word je écht lastig en bekeurd op straat, door een agente. Dan kom je bij de officier van justitie, voor de rechter, in de reclassering, allemaal vrouwen. Dat is niet zo makkelijk.’
Niet dat hij dat daarmee goedpraat. Waar het óók om gaat is onze perceptie van het verschil tussen hoog- en laagopgeleid, de ‘hogere’ klasse die nog altijd neerkijkt op de ‘lagere’ klasse. ‘Heel lang is het ideaal geweest: een échte man verdient genoeg geld om voor zíjn gezin te zorgen. Dat was echt het ideaal van de werkende, bezitloze klasse aan het eind van de negentiende eeuw, tot ver in de twintigste eeuw. Als je dat lukte, werd dat door de nieuwe industriële arbeiders gezien als iets om trots op te zijn. Nu zul je maar een haveloze, laaggeschoolde man zijn. Wij hebben allemaal reuze ons best gedaan om ons te ontwikkelen, diploma’s te halen of te studeren. “Andere mensen”, die gaan rellen, die kwalificeren we al meteen als laaggeschoold en die zijn dús in onze ogen de mindere, daar komen we niet vanaf. We hebben een arrogantie of superioriteitsbesef waar we heel moeilijk los van komen ten aanzien van mensen die we nog altijd definiëren als “lager geschoold” of “lager beschaafd”. Hoe verlossen we ons van onze hoogmoed?’
Als we spreken over giftige mannelijkheid, wat is mannelijkheid dan eigenlijk? Het antwoord leidt tot de eeuwige discussie of het verschil tussen mannen en vrouwen nurture of nature is, of in ieder geval beide. Vrouwen en mannen zijn gelijkwaardig maar biologisch niet gelijk, hoe dan ook is er verschil in lichaamsbouw en hormonen, en testosteron zorgt voor meer agressief, voor meer experimenteel risicogedrag. Hoewel er ook wetenschappers zijn die daar op basis van nieuw onderzoek aan twijfelen. Jongens zijn drukker en fysieker, zullen juffen van school uit ervaring meteen zeggen. Als daar geen ruimte voor is, heeft dat negatieve gevolgen: zie de slechte cijfers over de onderwijscarrière van jongens. Of je kunt bijvoorbeeld niet van de commerciële zender rtl7 (Meer voor mannen) houden, maar het aanbod ‘spanning, humor, sport en geweld’ biedt veel mannen die niet per se ‘giftig’ zijn na een dag werken veel ontspanning. Daar mag je, in de geest van De Swaan, niet op neerkijken.
Is de giftige mannelijkheid een achterhoedegevecht, een laatste stuiptrekking, of juist de opmaat naar een nieuw patriarchaat? Abram de Swaan weet het niet. ‘Mannen die zich heel geseksualiseerd mannelijk presenteren, dat kan best the wave of the future zijn. Maar het is in ieder geval een onmiskenbare tegenbeweging tegen de vrouwenemancipatie. Die eerste beweging wordt weliswaar minder gesteund door vrouwen, maar vergis je niet. Vrouwen zijn ook ambivalent – die voelen zich niet allemaal thuis in dat geëmancipeerde narratief. En ook hier zie je weer klassenverschillen. Zij zeggen: jullie feministen kleineren ons als huisvrouwen en je kleineert mijn man door hem allerlei mannelijke attributen te willen ontnemen. Vrouwen en mannen zijn er nog niet klaar mee. En het feit dat we nu denken dat we weten wat we daarover moeten vinden, wil helemaal niet zeggen dat we dat ook voelen.’
Of de giftige mannelijkheid nou per se ‘rechts’ zou zijn, is maar de vraag. ‘In de MeToo-beweging wordt de man aan de andere kant van het spectrum zeker niet overgeslagen, de hoogopgeleide witte man, vaak ook in “linkse kringen” zoals het theater, de filmwereld, de cultuursector. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de affaires die naar buiten komen, zijn die vaak juist in linkse milieus, omdat de seksuele bevrijding van de jaren zestig heel veel mannen de gelegenheid geboden heeft om allerlei fratsen uit te halen onder het mom van vrijheid. De hele MeToo-beweging heeft er natuurlijk bij mannen van mijn generatie enorm ingehakt’, zegt De Swaan, en voegt lachend toe: ‘Goh, denk ik wel eens, wat heb ik eigenlijk allemaal uitgespookt in mijn leven?’ Wat hij in elk geval ziet is dat die beweging zorgt voor onzekerheid en ondermijning van het mannelijke veiligheidsgevoel dat lange tijd zo vanzelfsprekend was – en dat effect is volgens hem niet verkeerd.
D uyvendak en Van der Heyden zijn stelliger: we zijn op weg naar meer mannelijke diversiteit, naar minder scherp afgebakende sekseverschillen, ja zelfs naar een fluïde gender. We bevinden ons nu in het begin van die fase – met als reactie daarop de giftige mannelijkheid. Het is eerder een laatste stuiptrekking, maar ze zeggen dat misschien tegen beter weten in. ‘We moeten in elk geval niet spreken over dé mannen. Het is natuurlijk maar een heel beperkte groep die daadwerkelijk meedeed aan die rellen. De meerderheid van de mannen wordt anders opgevoed, met de boodschap: je mag je hele menselijkheid ontwikkelen. Zij kunnen zich “kwetsbaar” opstellen, ze huilen bij het overlijden van een vriend’, zegt Van der Heyden.
De burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, sprak – als een burgervader – na de rellen de jonge daders uit zijn stad toe. Hij zei: ‘En, ben je nu wakker geworden? Goed gevoel, dat je de stad naar de vernieling hebt geholpen? Vind je dat nu stoer, met je zak geplunderde spulletjes naast je bed?’ En richting de ouders: ‘Ja, u bent er ook nog. Heeft u gisteren uw zoon gemist? Heeft u zich afgevraagd waar hij gisteren was? Heeft u hem gebeld: kom thuis, want het is negen uur geweest?’ Van der Heyden vindt dat ‘we voor deze jongens zulke rolmodellen nodig hebben’. Ook zag ze iets positiefs ontstaan bij de rellen, hoe je ook rechtsstatelijk kunt denken dat dit niet de bedoeling is: boeren en voetbalhooligans sloten zich aan bij de politie. Ze hielpen haar de orde handhaven, ze keerden zich tegen hun eigen broeders.