Met zijn paardestaart, zijn leren jack en oorringetje is Xiao Chen een typische vertegenwoordiger van Peking’s beatnik-generatie. Op een avond in zijn stamkroeg, de Poachers Inn - een bar met als voornaamste clientele de hippere Pekinese jeugd, journalisten en westers ambassadepersoneel - meldt hij dat hij en zijn Zweedse vriendin erover denken om te gaan verhuizen. Hij woont in het huajiacun, het ‘kunstenaarsdorp’ - zo geheten vanwege de vele vertegenwoordigers van de Chinese artistieke voorhoede die er wonen - in het noordwesten van Peking, vlakbij het oude zomerpaleis. ‘Een paar dagen geleden is er bij ons ingebroken’, vertelt hij, ‘en de politie doet niets. Als ze een rapport opmaken lopen ze hun jaarlijkse bonus mis. Er is al vijf jaar zogenaamd niets gebeurd in het district. Maar geen zorg, we vinden zelf wel een oplossing.’
Een van de voornaamste gevolgen van vijftien jaar Dengisme is het alomtegenwoordige gevoel onder China’s bevolking dat de staat hen niet meer kan helpen. Wil je iets gedaan krijgen dan regel je dat zelf, zo is nu de ongeschreven gedragscode van de aanmerkelijk individualistischer geworden Chinezen. De voorbeeldzinnen in het woordenboek bij het Chinese karakter voor individu (begin deze eeuw uit het buitenland geimporteerd) luiden: ‘Wees meer begaan met het collectief dan met jezelf’ en ‘maak je eigen belangen ondergeschikt aan die van de revolutie’. Het woordenboek, dat bij gebrek aan beter nog steeds wordt herdrukt, stamt uit 1978, het jaar dat Deng aan de macht kwam en Mao’s erfenis nog volop voelbaar was.
Hoewel Deng na zijn machtsovername voor enorme uitdagingen stond - de Chinese economie was bankroet en de bevolking gedesillusioneerd -, kreeg hij het Chinese volk in feite op een presenteerblaadje aangeboden: een blanco volk dat in ganzepas achter de Partij aan marcheerde. Deng nam een totalitaire staat over en liet een autoritaire huis-, tuin- en keukendictatuur achter. Onder Mao hadden Chinezen geen kans om zich aan de invloed van de Partij te onttrekken. In de maatschappij die Deng achterlaat is die kans er wel.
DE NALATENSCHAP waarmee Deng’s gedoodverfde opvolger Jiang Zemin wordt geconfronteerd is een steeds assertievere bevolking die zich minder makkelijk neerlegt bij de edicten van het Centraal Comite. Men is tegenwoordig niet meer afhankelijk van de overheid voor het dagelijks brood en dat heeft een zelfstandiger bevolking gecreeerd. De Partij probeert nog wel het toneelstuk te regisseren, maar de acteurs mummelen hun teksten zonder overtuigingskracht. In de laatste akte werd een beroep gedaan op de patriottische gevoelens van het publiek. In het streven om China om te vormen tot een kapitalistische dictatuur, een soort Super- Singapore, stofte de Partij oude Confucianistische thema’s af en overgoot ze ze met een vaderlandslievende saus.
De jeugd reageerde verveeld. Die kijkt liever naar een soap uit Taiwan, of gaat dansen in danstempels als Nightman of JJ’s, die als paddestoelen uit de grond schieten. Ook het oudere publiek raakt minder overtuigd. Zoals meneer Wang, die begin jaren zeventig werkzaam was op het propagandadepartement van het ministerie van Telecommunicatie en nu uitgever is van valse identiteitsbewijzen, zegt: ‘Het is toch vreemd dat een regering, die vijf jaar geleden nog het leger op ons liet schieten, nu van ons vraagt vaderlandslievend te zijn.’
De brenger van de patriottistische heilsboodschap, het Volksdagblad, wordt door de meeste krantenverkopers bij gebrek aan belangstelling niet meer in het assortiment opgenomen. Hoewel het nog steeds de meest verspreide krant van China is, blijft ze meestal ongelezen achter in de kantines van de staatsfabrieken, die er een verplicht abonnement op hebben. Na hun werk kopen de arbeiders bij de kiosken de Weekkrant van het Zuiden, met sappige verhalen over een bende nep-prostituees in de stad Changsa en de rage in seksartikelen.
Daarnaast zorgen buitenlandse media ervoor dat de Partij langzaam het monopolie op de waarheid kwijtraakt. He Bing zit in een restaurant een dissidentenkrantje uit Hongkong te lezen zonder zich te bekommeren om de overige clientele of het bedienend personeel, terwijl zijn vrienden op luide toon moppen tappen over president Jiang Zemin. Als hij dan toch vanwege zijn Hongkongse dissidentenvlugschrift naar het politiebureau wordt gesommeerd, staat hij even later met krant en al weer lachend buiten: ‘Ze dachten dat het een nieuw nummer was. Deze uitgave hadden ze al gelezen.’
De portier van het Huizhong-hotel beluistert de BBC. ‘Jij bent zeker journalist?’ vraagt hij wanneer hij ziet dat ik het nieuws van de staatszender China Central Television aanzet. ‘Journalisten zijn de enigen in China die nog naar die rotzooi kijken.’ De inwoners van de Zuidchinese provincie Guangdong kijken naar Hongkong-televisie en in Fujian pikt men moeiteloos het signaal van Taiwanese zenders op. De Chinese overheid staat voor een ongelijke strijd tegen satellietschotels, telefoons en computers.
In 1990, kort na het neerslaan van de studentenopstand, waarde er in China een computervirus rond. ‘Vindt u Li Peng (de man die verantwoordelijk gehouden werd voor het bloedbad - js) een goede premier?’ zo luidde de vraag die op het scherm van gein fecteerde computers verscheen. Wanneer de gebruiker ‘nee’ intoetste gebeurde er niets. Maar luidde het ingevoerde antwoord ‘ja’, dan wiste het virus de complete harde schijf.
In Peking is een circuit waarin videobanden van verboden films rondgaan. De overheid maakt het de haar onwelgevallige regisseurs op allerlei manieren lastig, maar de filmmakers gaan - moeizaam, dat wel - hun eigen gang. Regisseur Zhang Yuan kon onder het oog van de autoriteiten de verboden documentaire The Square (die te zien was op het Rotterdamse Filmfestival) op het Plein van de Hemelse Vrede filmen door simpelweg een sticker van China Central Television op zijn camera te plakken.
ONDERTUSSEN WORDT China’s bureaucratie in toenemende mate ‘expert’ en steeds minder ‘rood’. De acht onsterfelijken zijn, blijkens het sterfproces van Deng, toch vatbaar voor de dood. De oude revolutionaire garde, slecht opgeleid, maakt plaats voor beter opgeleide technocraten. Prive- ondernemers in de Speciale Economische Zones nemen als rode kapitalisten bestuursfuncties in: in naam communistisch, in praktijk begaan met de uitvoering van regels die gunstig zijn voor hun ondernemingen.
Jiang Jiguo, een goedlachse jongen uit de Zuidoostchinese provincie Zhejiang, is net begonnen in zijn nieuwe baan als partijkader in Peking. ‘Ik wilde graag in Peking blijven wonen en deze baan geeft me een verblijfsvergunning’, zo verklaart hij zijn banenkeuze. ‘Het loon is minimaal, maar deze werkeenheid verzorgt in ieder geval een huis en een ijzeren rijstkom.’ Net als voor veel werknemers bij staatsondernemingen fungeert het werk bij het districtspartijbureau voor Jiang als een soort van werkloosheidsuitkering. Met de zekerheid van een woning en een loon achter de hand gaat hij op zoek naar een echte baan. Voordat aan die echte baan begonnen kan worden, moet wel eerst een ziekteverlof geregeld zijn bij de bedrijfsarts. Maar die is meestal wel bereid om, in ruil voor steekpenningen, een verklaring van arbeidsongeschiktheid uit te schrijven.
De afnemende invloed van het centrale beleid heeft ook zijn kwalijke kanten. Peking kan niet anders dan machteloos toezien hoe lokale overheden goedbedoelde plannen voor dijkverzwaringen naast zich neerleggen omdat zij de belastinggelden opzij hebben gezet voor het opzetten van een speciale ontwikkelingszone. Deze situatie is natuurlijk een ideale voedingsbodem voor corruptie. En voor publieke onvrede over het toenemende machtsmisbruik. In 1989 kregen de studenten grote steun van de bevolking omdat ze het corruptiethema vaardig uitbuitten.
DE KANS DAT MEN gepakt wordt voor corruptie is, vergeleken bij wat het oplevert, echter zo klein dat iedereen het systeem van de ‘achterdeur’ op zijn manier in stand houdt. ‘Er zit niets anders op. Zelf doe ik er ook aan mee’, zegt acteur Li Zhenping be schaamd wanneer ik hem op de filmset in Tianjin vraag of hij nooit een steekpenning heeft aangenomen of betaald: ‘Als je het volgens officiele regels speelt, kun je in China geen normaal leven leiden.’ Hij heeft net een tirade gehouden tegen de producer, die achteloos overheidsgelden over de balk smijt, onder andere door mij mee te nemen naar peperdure restaurants. Als ik Li Zhenping vraag waaraan ik al dat eerbetoon te danken heb, verklaart hij op nuchtere toon dat de restaurantrekeningen niet uit de portemonnee van de producer worden betaald. Stel, zo legt hij uit, dat een producer geld nodig heeft voor een film. Via zijn netwerk vindt hij een sponsor in de directeur van een staatsonderneming. De directeur kan dat geld afschrijven als culturele subsidie. De producer geeft de directeur een percentage van het verstrekte bedrag en in ruil daarvoor stelt de directeur geen vragen over wat er verder met het geld gebeurt. ‘Als de producer dit een aantal keren herhaalt, kan hij een aardige som bij el kaar halen’, concludeert hij bitter. Filmmagnaat en geldschieters gaan van het geld feestvieren en de staat is de huilende derde.
VOLGENS WU JINGLIAN, onderzoeker in Peking, werd in 1993 tien procent van bankleningen aan staatsbedrijven, ofwel vijf miljard gulden, achterovergedrukt. Dit verlies moet worden goedgemaakt door de overheid, wat weer leidt tot inflatiecijfers van meer dan twintig procent. De centrale planners in Peking zouden het liefst morgen nog de verlieslijdende staatsondernemingen de wacht aanzeggen. Maar de massale ontslagen (het totaal aantal staatsarbeiders bedraagt meer dan honderd miljoen) zouden onrust met zich meebrengen, aangezien een sociaal vangnet ontbreekt. Dat zou moeten worden gefinancierd uit de belastinggelden, maar die loopt de staat mis omdat vrijwel niemand belasting betaalt. Een van de weinige goedverkopende boeken in China is een handboek voor het ontduiken van belasting, zo berichtte het semi-officiele Hongkong Nieuws Agentschap onlangs. En als het niet goedschiks kan, dan maar kwaadschiks: in 1993 vonden volgens officiele cijfers bijna drieduizend aanvallen op belastinginspecteurs plaats - soms met dodelijke afloop. Met de vorig jaar geintroduceerde belastingwetten is de situatie dermate gespannen geworden, dat het kabinet de instelling van ‘belasting-politie’ overweegt.
Ook de bestuurders van de rijkere provincies in het westen als Guangdong en Fujian voldoen al jaren niet meer aan hun belastingplicht, omdat ze niet bereid zijn de armere provincies in het achterland te spekken. Op het platteland wordt meestal wel vrij succesvol belasting geheven door de plaatselijke autoriteiten. Deze belasting gaat echter meestal evenmin naar ‘s rijks schatkist. Ze verdwijnt in de zakken van lokale machthebbers, die oppermachtig zijn in hun koninkrijkjes en de boeren belasting laten betalen voor een muurtje om hun landbouwgrond of de aanleg van een autosnelweg.
Soms komt het tot een grootscheeps oproer onder de getergde boeren, zoals in Renshou, een district in de Zuidwestchinese provincie Sichuan. 'Iedereen moet belasting betalen’ zegt de slogan die in vergeelde karakters langs de straat van de groezelige districtshoofdstad hangt. Het bestuur heeft er sinds de onlusten in 1993 kennelijk geen heil meer in gezien het opschrift van een nieuw verfje te voorzien.
Het arme district was in dat jaar het toneel van de meest grootschalige boerenopstand die tot nog toe in China plaatsvond. De eigenaar van een kledingwinkel tegenover het gemeentehuis vertelt hoe duizenden met ijzeren staven en stenen gewapende boeren het gebouw bestormden. Auto’s werden in brand gestoken, evenals het gemeentehuis. Een politieagent werd in gijzeling genomen. Aanleiding voor het tumult was een premie van tien gulden, ofte wel de helft van het maandinkomen, die de boeren moesten afstaan voor de aanleg van een snelweg. Het oproer moest uiteindelijk door troepen van buitenaf worden bezworen.
Toch hebben de boeren, anders dan onder Mao, nu de kans om weg te trekken van hun autoritaire kwelgeesten, getuige de migrantenstroom van honderd miljoen plattelanders. Daarnaast klagen steeds meer boeren hun plaatselijke tiran bij het gerecht aan, wat soms zelfs eindigt in het voordeel van de boeren. Het is niet veel, maar het is een begin.
ANDEREN NEMEN hun toevlucht tot het geloof. De onvrede van de plattelandsbevolking manifesteert zich in de toenemende po pulariteit van sekten, soms met een crypto- christelijke achtergrond, zoals de Gemeenschap van Discipelen, die met name in Sichan aanhang heeft gevonden. Deze in 1989 gestichte sekte klaagt de ‘duistere heerschappij’ van de communistische partij aan. Zorgwekkender voor het centrale bestuur in Peking is dat de sekte al meer dan vijf jaar wordt getolereerd door de plaatselijke gezagsdragers.
Ook in de grote steden neemt de belangstelling voor andere doctrines dan het communisme toe. In de voormalige woning van prins Gong wordt in de centrale hal enthousiast aan gigong gedaan, een ademhalingsleer die door de autoriteiten met argwaan wordt gadegeslagen. En de katholieke en protestantse kerken, zowel ondergronds als officieel, mogen zich al jarenlang verheugen in een groeiende belangstelling.
Ondanks de rommelige indruk die de ceremonie in de Noord-Kathedraal van Peking maakt - de Chinezen gaan er ter communie zoals ze in de bus stappen: ongeorganiseerd en allemaal tegelijk - zal menig Nederlands pastoor waarschijnlijk jaloers zijn op zijn Pekinese ambtsgenoot. Het godshuis is tot de nok toe gevuld, alle liederen worden meegezongen en bij elke biechtstoel knielen twee volgelingen neer. Nadat de dienst is beeindigd, blijft de gemeenschap nog enige tijd napraten op het hof voor de kerk. Uit dit religieuze enthousiasme blijkt de nieuwe Chinese experimenteerlust. Onder sommige jongeren wordt het lidmaatschap van de katholieke kerk zelfs als ‘gaaf’ aangeduid, omdat het uit het Westen komt.
Een van de meest vreemde voortbrengselen van het nieuwe culturele elan was de mao-cultus die een paar jaar geleden opkwam. Mao’s beeltenis bungelde aan het spiegeltje van elke taxi en er werden zogenaamde culturele-revolutierestaurants geopend waar men voor even het verleden kon herbeleven door boomschors, harde maiskoeken en regenwormen te eten. ‘Er was toen meer saamhorigheid, de mensen waren aardiger en beleefder. Daar hebben mijn klanten weer behoefte aan’, legde de eigenaar van het Oude-Produktiebrigaderestaurant het succes van zijn onderneming uit. De Mao-cultus was volgens hem een reactie op de huidige, corrupte en onzekere tijd.
NIEMAND WEET WAAR China heen zal gaan wanneer de Nieuwe Roerganger Deng Xiaopeng overlijdt. Volgens sommige studies is de kans groot dat China uit elkaar valt. Anderen denken dat Jiang Zemin zonder problemen aan de macht zal komen en blijven. Maar wanneer men Chinezen confronteert met de vraag of en wat voor leven er na Deng is, onstaat de indruk dat dit werkelijk het laatste is waarmee ze zich nu bezighouden. China lijkt net zo apolitiek te worden als Hongkong.
Ondertussen ontwikkelt China zich meer en meer in de richting van een civiele maatschappij. Uiteraard is de vervolmaking van een civiele maatschappij onmogelijk zonder een onpartijdig rechtssysteem en de aanvaarding van kritiek op het regime. Maar de maatschappelijke ontwikkelingen zullen de alleenheerschappij van de Partij verder terugdringen en de legitimiteit van het regime zal verder afnemen.
Onder Deng hoefde een regime slechts het land bijeen te houden, chaos te voorkomen en het dagelijks brood te verzorgen om zijn legitimiteit te bewijzen. Afgezien van de vraag of de nieuwe heerser aan al deze voorwaarden zal kunnen voldoen, is het zeer twijfelachtig of China ‘kroonprins’ Jiang Zemin uberhaupt nog als leider zal accepteren.
Opstand van de individuen
Satellietschotels, soapseries en sekten: China begint een ‘normaal’ land te worden. Alleen het regime leeft nog in het verleden. Kan Dengs kroonprins Jiang Zemin de ‘nieuwe’ Chinezen straks wel volgens het oude recept regeren?
PEKING - Xiao Chen is nu al weer vier jaar terug in Peking. Een jaar lang zat hij ondergedoken in Zuid-China, ver weg van de autoriteiten die hem zochten omdat hij met zijn band rockconcerten had gegeven op die opwindende avond voor het bloedbad op 4 juni 1989. Met weemoed denkt hij terug aan die tijden. Vanwege het eensgezinde politieke engagement? ‘Ach, er was in die tijd elke dag wel iets te doen. Het was gewoon hao war, lachen.’
www.groene.nl/1995/12