Nee, ik bedoel geen leeshonger in de erudiete zin. Het gaat helemaal niet om de liefde voor boeken, of om een behoefte aan diepzinnige of mooie woorden. Mijn leeshonger is heel banaal en duikt bij voorkeur op in de trein. Dan been ik met een verwilderde blik de hele trein van voor tot achter door. Op zoek naar een smakelijke bundel papier dat op een bankje of boven in de rekken is achtergelaten. Een stukje Telegraaf, liefst het katern met de Privé-pagina. Een regionale krant met veel triviale nieuwtjes. Desnoods de zaterdagbijlage van NRC Handelsblad. In de prullenbakken graaien doe ik overigens in principe niet, behalve als het er uitziet alsof de krant net is weggegooid.
Soms levert het gênante taferelen op. Bij het afspeuren van de bagagerekken heb ik slechts oog voor het papier dat daar ligt, niet voor de mensen die eronder zitten. Het komt regelmatig voor dat ik met een geroutineerde beweging een krant weggris vlak boven het verbouwereerde hoofd van de rechtmatige eigenaar. Als die zich vervolgens bij mij meldt, schaam ik me diep. Dan voel ik me een verslaafde die alle sociale codes aan z'n laars lapt als er moet worden gescoord.
Thuis heb ik geen last van die leeshonger. Thuis is er immers de tv. Die voorziet in hetzelfde houvast voor de ogen, in dezelfde opvulling van de gedachten. Een scherm tussen jou en de wereld, dat is wat zo'n broodnodige hap letters eigenlijk is. Een middel om de wereld te verkleinen tot het formaat van een overzichtelijk vierkant.
Heerlijk ook, zo'n programmablaadje waar je naar kunt turen voordat een voorstelling begint. Zo'n papiertje geeft je hele lichaam richting, zo hoef je niet te bedenken waar je naar moet kijken terwijl je in je koffie roert. Maar wat een opluchting als het zaallicht uitgaat. Gordijnen open, papiertjes weg. En dan alle zintuigen openstellen om weer te ervaren wat tijd is en ruimte, om weer echt te luisteren naar wat er wordt gezegd.
Er zijn mensen die deze gedragscode aan hun laars lappen. Bij Caligula van het Zuidelijk Toneel zat een man voor mij de tekst mee te lezen. Hij moest het boekje hoog houden om genoeg licht te vangen, en zo zat die tekst voortdurend voor mijn beeld. Het was wel te begrijpen dat hij het tekstboekje erbij had gepakt. De voorstelling, die een paar dagen later de grote Theaterfestivalprijs won, was in de Amsterdamse Stadsschouwburg voor een groot deel onverstaanbaar. Slechte afstelling van het geluid, moeilijke zaal voor deze voorstelling. De lezende man miste geen woord, terwijl hele stukken tekst waarvan je kon vermoeden dat ze belangrijk waren, aan mij voorbij gingen.
Maar wat de lezende man miste, was het subtiele spel met het geluid aan het begin van de voorstelling, toen de acteurs op het spaarzaam verlichte toneel hun woorden nog dicht bij zich hielden. Hier was de slechte verstaanbaarheid ingezet als middel om de toeschouwers de oren te laten spitsen, om alert te zijn op wat er werd gefluisterd aan het hof van keizer Caligula.
Een van de toeschouwers bij de opera Elektra, die ik in het Muziektheater zag, had speciaal een lampje meegenomen om in het donker de tekst te kunnen volgen. Dat was niet nodig. De goed getimede boventiteling zorgde ervoor dat niemand een woord miste van de Duitse tekst. Ik ga nooit naar de opera, maar hier voelde ik me helemaal thuis. Het was net televisie, maar dan met een beter geluid.