Han Schuil, HEAT LXI, 2019. Alkyd en spuitbusverf op aluminium, 265 x 135 x 3 cm © courtesy Galerie Onrust

Om uit de vestibule de verdieping en het heldere licht te bereiken van de ruime kunstzaal, moet je eerst de treden op van een nauwe trap. De vloer van de verdieping zie ik dan eerst op ooghoogte. Geleidelijk aan begon toen, links, het schilderij Heat LXI van Han Schuil in zicht te komen. Rechts, waar de trap uitkomt, is sterk licht van een groot raam. Ik ben nu bijna op de piano nobile. Het schilderij hangt een kleine veertig centimeter boven de gladde vloer en kruipt vandaar naar boven. Zo zie ik het.

Het werk is een smal, hoog formaat, glad – strak bewegende kleur op aluminium. Zo zag ik het voor het eerst. Voordat mij de dispositie van de kleuren opvallen, en hun figuratie, ben ik eerst gegrepen door het smalle formaat van het paneel. Als ik dan twee of drie meter voor het paneel sta, zie ik, in volle glorie, de hoogte ervan. Dat smalle of eigenlijk slanke formaat was een verrassing. Wat je eerst waarneemt bij een schilderij is hoe je het ziet – in welke omstandigheden van ruimte en licht. Boven aan de trap in de eigenlijke galerie was de wand een gestrekt stuk wit. Heat hing daar als enige schilderij. Er waren geen andere schilderijen in de buurt. De concentratie van mijn blik ging voluit naar de hoge, smalle maat ervan. Omdat het alleen hing, begon ik als vanzelf het verloop van de omtrek te volgen. Waren er andere schilderijen in de nabijheid, dan was ik naar een ensemble gaan kijken. Dat verandert het narratief van een tentoonstelling.

Veel vroegere schilderijen die ik kende uit de Heat-serie van Schuil waren meest compact in hun vormgeving. Dit hoge, smalle formaat was uitzonderlijk. Zo uitgemeten en demonstratief hing het ook aan de wand. Eerst beslissen over een passend formaat, is wat de schilder doet als hij aan een schilderij begint. Daarna geven vorm en ruimte van het formaat iets aan van een traject, denk ik, en een richting die de vormgeving zou kunnen gaan. Zo kijk ik ook naar een schilderij. Dat wil zeggen: ik kijk naar het begin ervan en stel me voor hoe dat op gang kwam. Als ik later verder kijk, vergeet ik dat weer.

Het licht gloeit en zoekt zich een weg naar boven

De beslissing voor een bepaald formaat gebeurt niet zomaar. Al jaren keek Schuil voor de serie Heat naar thermogrammen van lichaamsdelen die in de medische wetenschap in de diagnostiek werden gebruikt. Die beelden brachten in zijn verbeelding wonderlijke motieven van vorm en kleur op gang die hij niet eerder gezien had. Verwarde configuraties ook. Met dergelijke motieven in zijn hoofd (een rommelig veelvoud) overwoog de schilder dan hoe hij het schilderij zou beginnen. Een schilderij maken is een fysieke aangelegenheid. Misschien dat er bij de schilder fragmenten van motieven door het hoofd spelen – maar voordat hij daar iets mee kan moet een formaat worden gekozen, een soort van oppervlak, kleur en verf en hoe je de kleur over het oppervlak moet aanbrengen. Ik denk dat het vooral die fysieke overwegingen zijn die het schilderij maken tot wat het is.

De figuratie van kleur in Heat LXI, begint beneden in het gladde oppervlak. Eerst is het aluminium zachtgrijs. Dan schuift het langzaam naar boven waar het grijs witter begint te stralen. Er verschijnen in die straling ronde vormen – als hemellichamen, in het midden een bleek geel en rechts tegen de beeldrand zwevende cirkels van een kleurloos doorzichtig wit.

Daar ter plekke is ook het sterkste licht in het schilderij. Het licht gloeit in een intense straling en zoekt zich een weg naar boven. Om die reden, dat wonderlijk glijdende licht, was het formaat van het schilderij zo hoog en vooral slank. Zo maakte het in het traject de ruimte open voor de wirwar van stukjes gele lijn. Ze zijn een eigenaardig, vaal soort geel, de kleur van droog stro. Daardoor nam de figuratie een vorm aan van gedwarrel. De droge lichtheid van stro waait naar boven. De verbeelding verloopt met dat stuivende geel opwaarts als in een wervelwind.

Naar boven toe gaat het schilderij dan verder open als een regenboog. De werveling van geel lijkt zich te buigen om een diepblauw lichaam omgeven, als een ster, door een diffuus blauw schijnsel. Die blauw-paarse bol hangt daar gewoon zomaar in de lucht van dunne kleur. Je kunt er alles van maken. In het overwegend grijsgele schilderij is dat overweldigende blauw een brandpunt waar het oog onherroepelijk steeds naartoe trekt. Of anders: de blauwe zon heeft alle kleuren in het schilderij in zijn machtige greep.

Zo zit ik er naar te kijken. Er dwalen nog meer incidenten rond. Er is van alles gaande. Wat tenslotte het dolende schilderij voorstelt, is al het geschilder bij elkaar.