In Voor God en de Sociale Dienst, de debuutroman van Nicolien Mizee, zoekt ene Cilia, Ciel voor intimi, naar de drijfveren en doelen van haar bestaan. Ze doet dit door uitgebreide faxen te sturen aan Sam, de docent van wie ze scenarioschrijven heeft geleerd. Hij is voor haar een soort God, de man die ooit vier verlossende woorden tot haar sprak nadat ze bij hem een script ter beoordeling had ingeleverd: «Ik vind het goed.» Hierna zou ze verlost moeten zijn van alle twijfel en weten wat haar te doen staat in de rest van haar leven, maar twijfel is dertiger Cilia’s middlename.

In de faxen, eigenlijk brieven, licht ze haar doopceel en stelt ze op ironische en luchtige wijze haar vragen des levens aan de orde. Ben ik nu lesbisch of niet? Waarom kan en wil ik niet werken? Wat doen onze beweegredenen er eigenlijk toe? Waarom zouden anderen voor jou zorgen? De goddelijke Sam mag het zeggen maar zwijgt zoals het een God betaamt.

De faxvorm brengt met zich mee dat de schrijfster zich een losse, praterige toon kan veroorloven. «Ik ben al een paar uur terug uit Uitgeest, maar van slapen gaat niets komen. Televisie kijken lukt ook niet, ik kan geen vijf minuten op mijn stoel blijven zitten. Telkens schieten flarden van dat gesprek van vanochtend me te binnen.» Tegelijkertijd tovert ze hele scènes uit haar leven te voorschijn als schreef ze «gewoon» een roman, met dialogen en al. Snel en gevat biedt Cilia inkijkjes in haar tijd op de middelbare school, haar avonturen op de bibliotheekacademie, haar mistroostige maar toch ook troostende bijbaantje als naaktmodel, de problemen met haar huisbaas en de eindeloze gesprekken die ze als werkloze moet voeren bij de Sociale Dienst. «Verlos mij van de plicht ooit nog te moeten solliciteren,» luidt de onderliggende smeekbede de hele roman door.

De ironische schrijfstijl maakt van Voor God en de Sociale Dienst een fris boek, maar met die snelle faxvorm er bovenop dreigt het geheel voortdurend wel erg lollig te worden. Mizee geeft in verschillende scènes keer op keer blijk van een prettig oog voor het absurde, maar ze komt ook niet veel verder dan dat. Zo bezoekt Cilia een Slender You-instituut, voor een gratis proefles natuurlijk, waar dikkerds zich machinaal slank kunnen laten trillen. Als ze op een bank ligt te «hotsebotsen», ziet zij half hoe achter een scherm een vlezig lijf wordt opgemeten. Een mooi beeld dat zich door dat faxen jammer genoeg laat afmaken met een al te makkelijk «O Sam, dit geheel van lichaam en omstanders en onverschilligheid werd me bijna te veel.» Ook Cilia’s gedachte-uitwisselingen met onderhuurder Harry die kampt met een nog niet ontdekte homoseksualiteit, hebben een hoog «Neeeee! Nee! Dat geloof je niet!»-gehalte.

Daartegenover staan de passages die blijk geven van de geest van iemand die weet dat de wereld aaneenhangt van willekeur, dat er ergens een diepere zin moet zijn voor alles maar toch ook weer helemaal niet, dat gedachteloosheid regeert en dat dit allemaal onverdraaglijk en krankzinnigmakend is. «Met verbijstering en groeiende angst keek ik naar de volgzaamheid waarmee mijn klasgenoten de waanzin van het regime aanvaardden en naar de emotieloze wijze waarop ze de onderwerpen, waar geen enkele lijn in te ontdekken viel, accep teer den.» Diep in haar hart weet ze dat zíj gelijk heeft en de rest van de mensheid niet. Alleen is die rest natuurlijk een stuk gelukkiger.

Met Cilia heeft Nicolien Mizee een openhartig personage gecreëerd dat in haar faxen aan «God» op blijmoedige wijze haar vrolijke wanhoop kenbaar maakt. Openhartig, vrolijk, blijmoedig… Inderdaad, «leuk» is misschien de meest adequate kwalificatie voor deze debuutroman waarin elke schijn van literaire vormgeving wordt vermeden en de particuliere litanie triomfeert. «Ik heb een hekel aan alles wat zichtbaar vormgegeven is. Iets moet z'n eigen vorm krijgen», schrijft Cilia op een bepaald moment aan haar leraar die ze af en toe ook adviezen geeft over de scripts die hij aan het schrijven is. Nu is niets zo moeilijk als iets er simpel uit te laten zien, maar ik merkte dat mij de permanent nagestreefde luchtigheid uiteindelijk begon te vervelen. Dit geldt zowel voor de nadrukkelijk spontane «brief»vorm, waardoor eindeloos van de hak op de tak mag worden gesprongen («Ik weet nog wel dat…»; «Ooit was ik gebeld door…»), als voor het parlando-toontje. Meer vorm, en minder leuk, zou mijn advies aan Cilia’s faxadres luiden.