Medium essay

Het zag er niet naar uit dat de kabinetten-Rutte de boeken in zouden gaan als de meest all round menselijke kabinetten uit de parlementaire geschiedenis, maar toen was er ineens de maand juli 2014, werd MH17 boven Oekraïne uit de lucht geschoten, hield minister Timmermans bij de Verenigde Naties een speech die, als er zoiets bestaat, het nationaal gevoel gloedvol verwoordde en kondigde de premier een dag van nationale rouw af, de eerste officiële sinds 25 november 1963, drie dagen na de moord op president Kennedy.

Het was wat geïmproviseerd. Op een ceremonie op vliegveld Eindhoven na stonden er geen rituelen vast, winkels en restaurants hadden geen opdracht gekregen te sluiten of open te blijven, mensen waren niet opgeroepen de rouwstoet langs de snelweg te bekijken. Maar ze stonden er wel, zoals er miljoenen mensen op tv meekeken. Mijn Facebook, en ik stel me voor het Facebook van heel veel andere mensen, bestond die dagen uit mensen die eindeloos naar nieuwsberichten linkten, mensen die hun medeleven uitten, Poetin en de Oekraïense separatisten van alles verweten – en mensen die vrolijke foto’s plaatsten van de muziekfestivals die ze bezochten, of van hun vakanties. Waardoor anderen weer klaagden hoezeer die twee uitersten door elkaar heen liepen. Voor Arnon Grunberg in The New York Times (later vertaald in Vrij Nederland) maakte dat de rouw nep en stond collectieve rouw gelijk aan collectieve hysterie: ‘Hysterie, zou ik zeggen, is het uitvergroten van gevoelens omdat de hystericus vreest dat er geen gegronde reden is voor dat bewuste gevoel.’ Ook in het redactioneel commentaar in De Groene werd nationaal afgekondigd verdriet vooraf kitscherig genoemd. Mij deed het afkondigen van de dag van nationale rouw denken aan wat Simon Schama had gezegd tijdens zijn bbc-commentaar bij het huwelijk van prins William en Kate Middleton: ‘Solemnity can be something for the people’, waarmee hij zoiets bedoelde als: een gemeenschap reageert op openbaar vertoonde ernst, op publieke rituelen. De wijsheid van het afkondigen van een dag van nationale rouw was dat er een concreet moment was dat die twee uitersten niet door elkaar heen liepen, dat heel even, om vier uur ’s middags, alles in het teken van dat ene stond. Het maakte een diffuus gevoel concreet.

Wie zelf het verlies van geliefden of familieleden van nabij heeft meegemaakt, weet misschien hoe fijn het kan zijn dat die concrete rituelen er zijn, de kleine klusjes en plichtplegingen die je leven een vaste vorm geven juist als alles wazig is. Toen mijn vader overleed, nu vier jaar geleden, waren we bijna dankbaar dat we muziek moesten uitzoeken, kleren, adressen, de juiste koekjes voor bij de uitvaart. Je kon met hem bezig zijn zonder aan zijn overlijden te denken. Je dacht aan wat hij zou willen in de tegenwoordige tijd, want het moest nog gebeuren. Telkens als de medewerkster van het uitvaartbedrijf langskwam was het huis in rep en roer alsof de koningin kwam. We serveerden koffie in het beste servies, zaten rechtop, probeerden haar te vermaken met grappige anekdotes, waar ze hartelijk om lachte (mijn broer was ervan overtuigd dat ze met hem aan het flirten was; ik ken m’n broer, dat was ze zeer zeker niet).

Of de dag van nationale rouw na afloop ook kitscherig genoemd zou worden kun je je afvragen. Voor mensen als Grunberg, die in feite elk gevoel van gemeenschap verwerpen, was het dat ongetwijfeld wel. Voor de rest zal het een dag zijn geweest zoals we er de laatste decennia verscheidene hebben meegemaakt, waarop we ons afvroegen waarom er eigenlijk tranen in onze ogen brandden voor mensen die we niet persoonlijk kenden. Dat scheidt het meeleven met de mensen die wél eersterangs geliefden en familieleden verloren, die waarschijnlijk een heel andere vraag in hun hoofd hebben, namelijk: ‘Hoe nu verder?’

***

Dat laatste is natuurlijk de moeilijkste vraag. Ergens in de zesde aflevering van de nieuwe hbo-serie The Leftovers valt Nora, een mooie vrouw met een kalm gezicht en een porseleinen huid, uit tegen een man die een bestseller over het verlies van zijn familie heeft geschreven en hoe hij daarna de draad weer heeft opgepakt, met de titel ‘What’s Next’. Niet met een vraagteken, maar met een punt. Zelf verloor ze haar man en kinderen en als ze hem net even iets te gezapig over verlies hoort spreken knapt er iets: ‘Gelul’, zegt ze. ‘What’s next. What’s fucking next? Nothing is fucking next!’

Nora en de schrijver verloren niet ‘zomaar’ mensen: het startpunt van de tv-serie is 14 oktober twee jaar geleden, als op een klaarlichte, doodnormale doordeweekse dag twee procent van de wereldbevolking zomaar ineens, poef, in het niets verdwijnt. Het lijkt op wat onder bepaalde Amerikaanse evangelisten als de ‘Rapture’ bekendstaat, naar het vers uit Openbaringen waarin staat dat God voordat de Eindtijd aanbreekt de onschuldigen tot zich zal roepen. Maar daarvoor lijkt de lijst van vermisten niet bepaald religieus genoeg. Salman Rushdie is verdwenen, Vladimir Poetin, Jennifer Lopez. Nora’s broer, een dominee in een dorpje waar de kerken leeglopen, deelt op straat flyers uit met verhalen over de vermisten – hoe ze vreemdgingen, corrupt waren, hun kinderen sloegen. Alles om mensen ervan te overtuigen dat ze niet ‘gekozenen’ van God kunnen zijn geweest.

The Leftovers is nu acht afleveringen onderweg en is vooralsnog mateloos fascinerend, al kun je nu nog steeds niet echt uitleggen waar de serie naartoe gaat. De hoofdpersoon, Nora’s nieuwe vriend, is de politiecommissaris van het dorpje waar het zich afspeelt. Zijn vrouw is weggelopen naar een sekte, ‘The Guilty Remnants’, die een eed van stilte afleggen, witte kleren dragen en fulltime kettingroken; hun dochter beleeft een puberteit die op de schaal van Richter moet zijn te meten, met allerlei schoolfeestjes waarbij wurgseks een van de meer gematigde uitkomsten is van ‘spin the bottle’, terwijl hun zoon werkt voor een soort profeet die mensen van hun verdriet kan doen genezen door ze te omhelzen.

De bedenker van The Leftovers, Damon Lindelof (bekend van Lost), heeft al aangegeven dat hij zelf niet weet waar de vermisten zijn gebleven. Maar daar gaat het ook niet om. Je moet de verdwijning eerder opvatten als wat Jorge Luis Borges ‘ficciones’ noemde: een bovennatuurlijk, onrealistisch verzinsel, waardoor je als schrijver het natuurlijke, realistische scherper in beeld kunt krijgen. Wat The Leftovers lijkt te willen verbeelden is hoe rouw zonder einde eruitziet, hoe wederopbouw onmogelijk is zonder het verlies te kunnen afsluiten. Op een congres in New York ontmoet Nora een verkoper die een levensgrote pop bij zich heeft die sprekend op hem lijkt. Ze maken ze op maat, vertelt hij, ze kunnen littekens, tatoeages en andere lichaamskenmerken identiek namaken. Nabestaanden betalen er een godsvermogen voor, zegt hij, lachend. Dat ze tenminste iets in de grond kunnen stoppen. Het is een grote grap.

‘Toen ze zei dat ze met onze moeder had gepraat – die al twintig jaar dood was – barstte ik in tranen uit. Ik zei: “Wat zei mama?”’
***

In zijn vorig jaar verschenen boek Het leven, een handleiding behandelt de Londense psychoanalyticus Stephen Grosz verschillende menselijke emoties aan de hand van verhalen van zijn patiënten. Het is een sympathiek boek, slim en ruimhartig geschreven, waarin hij vaak stilstaat bij de verwachtingen die veel mensen hebben bij bepaalde emoties. Hij geeft het voorbeeld van twee patiënten die decennia na hun verlies – eentje die haar pasgeboren kind verloor, een wiens vader zelfmoord pleegde – er nog steeds emotioneel over kunnen worden en dat zichzelf kwalijk nemen. ‘Ze lijden dubbel’, schrijft Grosz. ‘Eerst door de rouw en daarna door de tirannie van “ik had en ik zou”.’ Waar ze aan lijden is het idee ‘dat ze allebei verwachten vooruitgang te boeken, door bepaalde stadia van rouw heen te gaan’. Het zijn de bekende vijf stadia: ontkenning, woede, onderhandelen, depressie en aanvaarding.

‘Mijn ervaring is dat afsluiten een bijzonder overtuigende fantasie van het rouwen is’, schrijft Grosz. ‘Het is een verzinsel dat we kunnen liefhebben, verliezen en lijden, en dan vervolgens iets kunnen doen om het rouwproces eens en voor altijd af te sluiten. We willen geloven dat we het rouwproces kunnen afsluiten omdat rouw ons kan verrassen en ontregelen – jaren na het verlies zelfs.’

Het is frappant dat de bedenker van die vijf stadia van rouw, de Zwitsers-Amerikaanse psychiater Elisabeth Kübler-Ross, ze nooit zo letterlijk bedoeld had. Begin jaren zestig, kort nadat haar eigen vader was overleden, begon Kübler-Ross zich te interesseren voor hoe terminale patiënten zich mentaal staande hielden. Tot dan toe heerste er binnen ziekenhuizen een cultuur om de zieke zo min mogelijk te vertellen over zijn ziekte, of alleen in eufemismen te spreken – of zelfs alleen de familie te informeren en de patiënt niet. Aan de Universiteit van Chicago startte Kübler-Ross een serie interviews met terminale patiënten die, zo bleek, wat de artsen hun ook verteld hadden vaak heel goed wisten wat er met ze aan de hand was. Studenten konden door een eenzijdige spiegel meekijken, de interviews werden al snel razend populair. Haar conclusie was dat als de patiënten de mogelijkheid kregen hun emoties meer de vrije loop te laten ze veel makkelijker leerden hun lot te accepteren.

Het boek dat Kübler-Ross publiceerde over haar onderzoek, On Death and Dying (1969), werd een bestseller en leverde haar meer post op van mensen die haar dankbaar waren dat ze van sterven een bespreekbaar onderwerp had gemaakt dan ze in haar leven kon beantwoorden. Het succes had ook een schaduwzijde, namelijk dat het een eigen leven ging leiden. Haar ‘stage theory’ was gericht op hoe mensen sterven, maar werd al snel opgevat als gericht op hoe mensen rouwen.

Het is niet moeilijk te bedenken waarom. Rouw is een diffuse emotie en ‘nothing is fucking next!’ biedt geen soelaas. ‘Verliefdheid zonder kans op verlossing’, noemde Connie Palmen het ooit en voor rouw gaat ‘er zijn nog veel meer vissen in de zee’ niet op. De vijf stadia lijken op een stappenplan, waarbij de uitkomst vastligt: aanvaarding. Het lijkt een checklist voor rouwenden: eerst dit, dan dit, dan dat. Het maakt het verlies overzichtelijk, het biedt hoop in onzekere tijden.

Het probleem is dat het niet zo werkt, hebben veel psychologen en psychiaters inmiddels opgemerkt, onder wie Kübler-Ross zelf. In 2005, een jaar na haar dood, verscheen On Grief and Grieving, waarin Kübler-Ross terugblikte op haar carrière en haar verbazing uitsprak over de vijf stadia: ‘Het was nooit de bedoeling om warrige emoties in nette behapbare pakjes te stoppen.’ In werkelijkheid gaat niet iedereen de vijf stadia door, lopen de stadia door elkaar heen en is de volgorde willekeurig.

***

In haar beroemde memoir over het overlijden van haar echtgenoot en het uiteindelijke fatale ziekbed van haar dochter, The Year of Magical Thinking (2005), schrijft Joan Didion dat ze als rouwende het talent ontwikkelt andere rouwenden te herkennen. Het is iets in hun blik, schrijft ze, iets naakts en kwetsbaars, het is als de oogopslag van iemand die altijd een bril draagt en ineens gedwongen wordt deze af te zetten.

In haar naaktheid voelt ze zich onkwetsbaar, schrijft Didion. Alsof ze van de andere kant komt van een van de legendarische rivieren die de levenden van de doden scheiden, alsof haar verlies haar onaantastbaar heeft gemaakt voor de gewone wereld.

De rituelen van vroeger waren niet slechts decorum, ze begeleidden een proces dat anders moeilijk op gang kwam

De vraag is hoezeer die onkwetsbaarheid ooit echt stand houdt, schrijft Grosz. Korte terugvallen zijn frequent en kunnen door van alles getriggerd worden. Als voorbeeld geeft Grosz een persoonlijke anekdote, een van de weinige in het boek. Zijn zuster verloor haar huis in een bosbrand en toen hij haar een maand later sprak had ze alles al weer geregeld, met verzekeringen en overheidsinstellingen. Het enige vreemde dat ze vertelde was dat ze naar een helderziende was geweest, iets wat niet echt leek te passen bij het _down to earth-_karakter van de familie Grosz. Maar: ‘Toen ze zei dat ze met onze moeder had gepraat – die al twintig jaar dood was – barstte ik in tranen uit en hoorde ik mezelf zeggen: “Wat zei mama?”’

Een paar jaar nadat mijn opa was overleden liet mijn tante aan de Utrechtse Singel haar hond uit en zag ze in de verte een oudere meneer die verrassend veel op haar vader leek. Zij wist dat het hem niet was, maar haar hond wist dat niet. Die dacht gewoon de man te herkennen die zijn hele leven bij de Hoogovens had gewerkt en zulke sterke handen had dat als hij haar aaide het moet hebben aangevoeld als een deep tissue massage. Vrolijk blaffend sprong ze op hem af, om beteuterd erachter te komen dat het hem niet was. Ze droop af naar mijn tante, die totaal ineenkromp en opeens haar vader erger miste dan ze tot dan toe ooit had gedaan.

Wat we wel kunnen leren, zei Grosz in een interview, is dat we minder diep vallen als we zo’n terugval hebben, sneller weer overeind krabbelen. Het verstrijken van tijd zorgt daarvoor, en, zeggen zo’n beetje alle psychologen volgens Grosz, actieve rouw.

***

Waarom is actieve rouw uit ons dagelijkse leven verdwenen? vraagt de Britse psychoanalist Darian Leader zich af in Het nieuwe zwart: Rouw, melancholie en depressie (2011). Ooit was een actieve rouw vanzelfsprekend. Van zo’n beetje elke beschaving die we kennen zijn rouwrituelen bekend. Zowel China als Ierland kent rituelen waarbij het lichaam van de overledene gedurende een nacht of een aantal dagen door nabestaanden wordt gadegeslagen. In totaal verschillende culturen zijn rituelen te vinden waarbij lichamen op een gelijksoortige manier worden gewassen. De oude Romeinen droegen in rouw al zwarte toga’s en in de Middeleeuwen en Renaissance was zwart de voorgeschreven kleur. In de Victoriaanse tijd begonnen de weduwen in ‘full mourning’, met stijve zwarte jurken, om gaandeweg op te schuiven naar ‘half mourning’, waarbij grijs en lavendel werden toegestaan. Volgens Emile Durkheim was rouw geen individueel verdriet maar een sociale norm, ‘een door de gemeenschap opgelegde plicht’. Er stond een bepaalde tijd voor, familie, vrienden, buren wisten wat hun te doen stond, rouw was een groepsactiviteit.

(Met enige bewondering citeert Joan Didion in The Year of Magical Thinking een etiquetteboek uit 1922, waarin de schrijfster stelt dat een goede vriend altijd achter moet blijven als de rouwenden naar de begrafenis vertrekken. Deze kan alle meubels weer recht zetten, de afwas opruimen en iets warms te eten maken. De rouwenden zullen geen honger hebben als ze terugkeren, maar als het voedsel aan hen wordt gegeven zullen ze het mechanisch tot zich nemen, ‘en iets warms dat de spijsvertering op gang brengt en de afgeremde bloedsomloop stimuleert is precies wat ze nodig hebben’. Wat op Didion indruk maakte was de matter-of-fact wijsheid, het instinctieve begrip, zeker in vergelijking met de moderne ongemakkelijkheid die zij zelf tegenkomt bij vrienden en kennissen die na het overlijden van haar man geen idee hebben hoe ze zich moeten gedragen.)

Er bestaat geen duidelijke consensus over waarom deze uitvoerige rouwmethoden in de twintigste eeuw verdwenen, zegt Leader. Hij citeert de antropoloog Geoffrey Gorer, die in zijn standaardwerk Death, Grief, and Mourning (1965) suggereerde dat de Eerste Wereldoorlog zulke massaslachtingen opleverde dat er gewoonweg geen tijd meer was om te rouwen voor het individu. Maar anderen wezen erop dat ook al voor de oorlog rouwkleding minder strikt werd, of dat er meer Amerikanen in de Burgeroorlog (1861-1865) omkwamen dan in de Eerste Wereldoorlog en dat er tijdens de Burgeroorlog een hele rouwcultus was. Een meer dagelijkse verklaring is dat de welvaart na de oorlog enorm toenam in het Westen, geluk een groter en haalbaarder goed werd dat ostentatief mocht worden beleefd. Wie rouwde diende zijn verdriet een beetje voor zichzelf te houden, zodat de rest kon doorgaan met genieten. Het toonbeeld van de goede rouw werd Jackie Kennedy, die voor het oog van de natie stoïcijns bleef toen de rouwwagen met haar vermoorde man voorbij kwam.

Voor Leader (en veel psychologen) is het essay Rouw en melancholie doorslaggevend, dat Sigmund Freud in 1917 publiceerde. Volgens Freud was rouw iets anders dan verdriet: ‘Verdriet is onze reactie op een verlies, rouw is de wijze waarop we dat verdriet verwerken.’ Hij spreekt van een ‘rouwarbeid’ waarbij het de klus is van de overlevenden alle herinneringen aan de overledene opnieuw te beleven, alleen nu vanuit het perspectief dat we de herinnering niet meer delen, omdat de persoon met wie we ze delen er niet meer is. Dat proces gaat niet gemakkelijk, omdat het pijn doet, schreef Freud, en omdat het pijn doet schrikken we ervoor terug. Onbewust verzetten we ons tegen het rouwen. Freud schreef dat rouwenden de energie die ze ooit in hun relatie met de overleden geliefde hadden geïnvesteerd moesten terugwinnen; dus was rouw een proces dat voor iedere relatie anders was. In één klap veranderde rouw van een sociale constructie in een ultiem persoonlijk verdriet. Het gevolg is dat de dood verdween uit het publieke domein.

***

Is rouw daarmee geproblematiseerd? Het is altijd moeilijk zoiets precies te duiden, maar het antwoord lijkt: ja, in de westerse landen met de minste rouwrituelen rapporteren psychiaters de meeste gevallen van patiënten die een jaar na het verlies nog steeds aan mentale en fysieke aandoeningen lijden die passen bij mensen die net iemand hebben verloren (fysieke aandoeningen: uit onderzoek blijkt dat rouwenden moeite hebben stil te zitten, minder slapen, minder eetlust hebben, dat het immuunsysteem vaak verzwakt raakt en het lichaam meer stresshormonen aanmaakt).

‘Het verdriet zou slijten, zoals alles, maar hij zou nooit het gevoel ontlopen dat hij het zelf was, die sleet’

Rouw past niet bij een geluksmaatschappij, en toch kunnen we er niet zonder. De rituelen van vroeger waren niet slechts decorum, ze begeleidden een proces dat anders moeilijk op gang kwam. Nu borrelt en sputtert het, ergens onder de oppervlakte en komt het soms pas naar buiten bij de dood van een bekend iemand op afstand – waardoor we opgelaten elkaar zitten aan te staren, met tranen die we zelf niet helemaal begrijpen, om de dood van mensen die we niet persoonlijk kenden.

Darian Leader haalt in Het nieuwe zwart fel uit naar critici die het openbare verdriet bij de dood van prinses Diana wegzetten als krokodillentranen of collectieve hysterie. Het was cynisme dat de plank volledig mis sloeg, want – en hier zit de crux: ‘Geen mens kan in alle ernst beweren dat deze tranen voor de overleden personen zelf worden vergoten; het publieke kader biedt mensen juist de mogelijkheid het verdriet om hun eigen verliezen te uiten.’

De Oostenrijkse psychoanalytica Melanie Klein stelde al in 1940 in een essay over de relatie tussen rouw en manische depressie dat ‘de natuur rouwt met de rouwende’. Met andere woorden: we kunnen eerder rouwen als we anderen dat ook zien doen. Tot aan het begin van de twintigste eeuw werden in veel landen nog professionele rouwdragers ingehuurd bij begrafenissen, die hardop het overlijden beweenden en bejammerden, zodat de echte nabestaanden makkelijker bij hun eigen verdriet konden komen. Een collectieve rouw stelt ons in staat het onbewuste verzet makkelijker te overwinnen en te rouwen om wat we zelf verloren hebben, en alles waarvoor we bang zijn het ooit te zullen verliezen.

Dat gebeurde er bij Diana, of Hazes, of de 196 Nederlanders in MH17. Het is wat er gebeurt in de Ilias, als de Grieken om de dood van Achilles’ gesneuvelde boezemvriend Patroklos rouwen. Homerus schrijft dat de verzamelde menigte niet aan Patroklos denkt, maar dat de vrouwen huilen en ‘elk had wel haar eigen verdriet’, en de mannen dachten ‘elkeen (…) aan wat zij achterlieten in hun huis’.

Toen de trein met lichamen eindelijk was aangekomen in Charkov, vanwaar ze naar het vliegveld gebracht zouden worden, hield de Nederlandse marechaussee ter plekke een minuut stilte. Waar dacht u aan, tijdens die minuut stilte? vroeg een nos-verslaggever aan een geëmotioneerde Nederlandse marechaussee die geen van de slachtoffers persoonlijk kende. ‘Het klinkt misschien gek’, zei hij. ‘Maar ik dacht aan mijn kinderen.’

***

Ik dacht wel eens dat een groot verlies het best verwoord werd in de slotregels van Cees Nootebooms Mokusei! (1982), over de verloren liefde van een fotograaf. ‘Nu moest hij beginnen aan het verdriet dat hij tijdens zijn leven, ook als dat lang zou duren, nooit meer kwijt kon raken. Het zou slijten, zoals alles, maar hij zou nooit het gevoel ontlopen dat hij het zelf was, die sleet.’

Dat hoeft niet waar te zijn. In Coen Verbraaks serie Kijken in de ziel over psychiaters (2009) werden verschillende Nederlandse psychiaters en psychologen naar rouw gevraagd. Hoe lang duurt rouw bijvoorbeeld? Eén tot twee jaar, was het meest gehoorde antwoord. In Joan Didions memoir wordt hetzelfde gezegd, Grosz noemt ook één tot twee jaar, met een piek in emoties na een half jaar. Het duurt even voordat we die drempel over kunnen. Loslaten is een fictie, zegt Grosz, maar – vrij geïnterpreteerd – er komt een moment dat het vasthouden minder pijnlijk wordt.

Mijn vader had altijd last van zijn voorhoofdholtes. Hij klaagde erover, wij geloofden hem nooit zo, zeiden dat hij het gebruikte om onder huishoudelijke klusjes uit te komen. ‘Ik kan niet de vaatwasser inruimen/de hond uitlaten/het vuilnis buitenzetten, want ik heb last van mijn holtes.’ Toen ik als zeventienjarige na een schoolfeest een grote puinhoop van de badkamer maakte, merkte mijn zusje op dat ik heus niet dronken was, nee, ‘volgens mij heeft Joost een beetje last van zijn holtes’.

Het gekke is dat ik de laatste paar jaar zelf daadwerkelijk last heb van mijn holtes. Zeker in de late herfst, als het weer omslaat en de eerste winterkou scherp in de lucht hangt. Het is een zeurende pijn, net onder mijn jukbeenderen, maar ik voel me er altijd heel goed bij.


Beeld: Hilversum, 23, juli. een colonne lijkwagens komt aan bij de Korporaal van Oudheusdenkazerne ( Vincent Jannink / ANP)