‘Het is ongehoort hoe miserabel deze twee heren aan de beenen ophangende zijn gesneden en gekorven’, meldde een diezelfde dag uitgegeven vlugschrift getiteld Verhaal van ‘t Oproer nevens de Doodt van de Heeren Cornelis de Witt. 'Indien het soo voort gaet, soo salder licht morgen van haer vleesch niets te vinden wesen: zij hebben haer al de vingers, tenen, oren en neus afgesneden, en een lidt van een vinger voor 12 stuyvers, een vinger van vijftien stuyv, een stuck van een oor voor 25 stuyv, en een teen voor 10 stuyv en soo voort, alle verkocht, en haer kleederen zijn aan flarden gescheurt, en niets als lappen overgeschooten, die van yder tot gedenckteecken bewaert worden.’
De lynchpartij, uniek in de Nederlandse geschiedenis, werd uitgevoerd door ‘het Haagse grauw’, zo plegen de geschiedenisboekjes te melden. In werkelijkheid verliep de actie heel wat minder spontaan. De gebroeders De Witt hadden van hun vader, raadspensionaris Jan de Witt, de heilige missie overgenomen om de almaar verder uitdijende macht van de Oranjes te beknotten. Als ware regenten keken zij neer op het gemeyne gepeupel, dat zich, politiek analfabeet, uitleefde in een bijna messiaanse verering van representanten van het Huis van Oranje.
In het rampjaar 1672, toen Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen de oorlog verklaarden aan de Republiek, achtte het Oranjekamp de tijd rijp voor de definitieve eliminatie van de gebroeders. Op 21 juni 1672 werd Johan de Witt bijna het slachtoffer van een moordaanslag toen hij op weg was naar zijn woning aan de Kneuterdijk. Een maand later werd Cornelis de Witt door een orangistische agitator genaamd Willem Tichelaer beschuldigd van de beraming van een moordaanslag op de dan tweeentwintigjarige prins Willem III (de Oranje die het later nog tot koning van Engeland zou schoppen) en opgesloten in de Gevangenpoort.
Op 20 augustus, toen Johan een bezoek bracht aan zijn gedetineerde broer, werd het signaal voor de ultieme wraak gegeven. De leden van de ruiterij, die de gevangenis bewaakten tegen de door diverse hageprekers tot het kookpunt opgestookte massa, kregen opeens het bevel van hogerhand om te vertrekken. Daarna gingen de poorten van de gevangenis wijd open voor het bloedige huldeblijk aan het Oranjehuis.
HEEL EUROPA reageerde verbijsterd op de ongekend wrede moord. Den Haag kreeg een apart plekje op de internationale landkaart. Zelfs in het orangistische standaardwerk Den Haag Oranje Residentie van de Haagse historicus J. J. Mostard (1980) wordt de gruwelijkheid van de lynchpartij niet onder stoelen of banken geschoven, al houdt de auteur vanzelfsprekend wel vol dat de De Witten het allemaal aan zichzelf te danken hadden. ‘De twintigste augustus 1672 is een zwarte dag in onze historie en tevens een teken aan de wand’, aldus Mostard. Van een behoorlijk grafmonument voor de gebroeders De Witt is het nooit gekomen. Hun einde bleef een afschrikwekkend voorbeeld voor alle politici in de verdere geschiedenis van Nederland die zich nog zouden verzetten tegen de macht van Oranje.
Den Haag zou voortaan dienstdoen als de vertrouwde thuisbasis der Oranjes, een plek waar zij in woelige tijden konden rekenen op de onvoorwaardelijke liefde van de onderste lagen van de bevolking. Zo was het vanuit Scheveningen dat stadhouder Willem V en zijn echtgenote prinses Wilhelmina op 18 januari 1795 wijselijk naar Engeland overstaken, op de vlucht voor de patriotten en hun Franse revolutionaire bloedbroeders. In de Oranje-literatuur wordt de suggestie gewekt dat de Scheveningse vissers huilend afscheid namen van hun rechtmatige vorst, die zij zelfs over het strand droegen, zodat zijn doorluchtige voeten niet bevuild zouden worden door het zand. De terugkeer van de Oranjes, op 30 november 1813, voerde wederom via het Scheveningse strand, en ook nu weer stroomden de tranen rijkelijk.
Ook in recentere tijden was Den Haag de reddingsboei voor Oranje. Toen Troelstra op 11 november 1918 als vreugdereactie op het vertrek van keizer Wilhelm II uit Duitsland de revolutie uitriep, was het de residentie waar het tij werd gekeerd. Terwijl in Rotterdam reeds de rode vlag van het stadhuis wapperde en in Amsterdam de ‘rode dominee’ Ferdinand Domela Nieuwenhuis door juichende arbeiders op de schouders werd genomen voor een triomftocht door de binnenstad, stond Den Haag pal voor de Oranjezaak. Bij een bezoek aan Amsterdam was de koninklijke familie eerder die revolutiemaand nog bekogeld met rotte veenaardappelen en de koninklijke koets bijna omvergeworpen door hongerige arbeiders.
Om het tij te keren, organiseerde het Oranjekamp een week na Troelstra’s proclamatie een demonstratieve aanhankelijkheidsbetuiging aan Wilhelmina en Juliana (Hendrik was wijselijk thuisgelaten). De actie was bedacht in het fameuze restaurant Royal aan de Lange Voorhout 44, alwaar de chef van de militaire inlichtingendienst C. A. van Woelderen tijdens deze woelige weken het hoofdkwartier van de Oranjegezinde militairen had gevestigd. Op het Haagse Malieveld spanden zorgvuldig geinstrueerde soldaten in burgerkleding de paarden uit en trokken de koets van de koninklijke familie eigenhandig verder. ‘Ze hebben de paarden uitgespannen en de ezels ervoor’, sneerde Domela Nieuwenhuis. Dit succesvolle ritueel, gepresenteerd als ‘een spontaan huldeblijk aan het huis van Oranje-Nassau’, werd op diverse andere plaatsen in het land herhaald. Weer was Den Haag ‘spontaan’ in het geweer gekomen voor het koninklijk huis.
DAT HET GEHUCHT Den Haag heeft kunnen uitgroeien tot regeringscentrum en koninklijke residentie, is niet te danken aan de Oranjes, maar aan Floris V, der Keerlen God, en diens vader graaf Willem II. Willem II gaf in 1248 - het jaar dat hij in Aken tot koning van het Heilige Roomse Rijk was gekroond - de opdracht om er een koninklijk paleis te bouwen. Nog voordat hij door de paus tot keizer kon worden gezalfd, werd Willem II in 1256 door de West-Friezen vermoord bij Hoogwoud, waarna zijn zoon Floris V de verdere bouw van de Ridderzaal op zich nam. Op 25 juli 1279 nam Floris de Ridderzaal, die sterk geinspireerd was door de Londense Westminster Hall, in gebruik. Hij stichtte er zijn eigen ridderorde, de Orde van Sint Jacob, van wie de twaalf ingewijden zich moesten inzetten voor de bescherming van de pelgrimsroutes naar het heilige graf in Santiago de Compostela in Noord-Spanje.
Floris’ Ridderorde was geent op die van de Tempeliers, was er mogelijk zelfs een afdeling van, onderdeel van een militair-zakelijk netwerk dat zich aan het gezag van de paus onttrok en steeds meer macht aan zich bond. Zo werd Den Haag in een klap van een onbetekenend gehucht tot een centrum van internationale politieke intriges op het allerhoogste niveau, een gedaanteverwisseling die de stad in zekere zin nooit ten volle heeft weten te verwerken.
Het grote probleem van Den Haag door de eeuwen heen was dat er in feite nooit een behoorlijke middenklasse kon ontstaan. Er bleef een hemelsbrede kloof tussen het volk en de adel, een leemte die artificieel werd gedicht met veel gratis verstrekte drank, die het ‘gepeupel’ in de gewenste Oranjeroes kon brengen. Er ontstond een mystiek pact tussen de Oranjes, als opper representanten van de aristocratie, en het residentiele gepeupel. Het was vooral een bizar huwelijk, maar ideaal voor politieke manipulaties, indien gewenst.
Door die curieuze relatie tussen Oranje en het Haagse volk kreeg de residentie het karakter van een soort reservaat annex speeltuin voor Oranjes op drift. Het koninklijk huis voelde zich altijd als een vis in het water in het romantisch-feodale milieu van de Hofstad. De stad bood een keur aan zowel spiritueel als erotomaan vermaak voor de leden van de hoogste familie. Tegelijkertijd blonk de stad uit in discreet stilzwijgen.
Dat bleek bijvoorbeeld toen prins Hendrik, een van de meest enthousiaste koninklijke consumenten van de mogelijkheden die Den Haag bood, in 1920 bij een inval van de Haagse politie in een zogenaamd ballet rose - een jongensbordeel - werd aangetroffen, samen met de gevierde Haagse dandy-romancier Louis Couperus, de notoire Duitse prins Alexander ‘Pasha’ von Thurn und Taxis, charge d'affaires van de kersverse republiek Tsjechoslowakije, C. J. J. Sixma baron van Heemstra, de kusthistoricus A. Bredius en de kantoorbedien de E. L. van Oostrom. Hoewel twee van de arrestanten, Van Heemstra en de kantoorbediende E. L. van Oostrom, na een proces achter gesloten deuren tot respectievelijk vier en twaalf maanden cel werden veroordeeld wegens verboden omgang met minderjarige jongens, kwamen de prins en de schrijver met de schrik vrij. Hun namen zouden uit het proces-verbaal worden geschrapt.
Het excessieve uitgaansgedrag van ‘Varkensheintje’ was een publiek geheim in Den Haag, maar bleef niettemin buiten de media. Alle sporen van Hendriks Haagse slippertjes werden uitgewist door de in 1920 aangestelde Haagse politiecommissaris Francois van ‘t Sant, aan wie voortaan het toezicht op de handel en wandel van de levenslustige prins-gemaal was toevertrouwd. Tijdens het enige interview dat hij ooit gaf, in 1956 aan dr. L. de Jong, zei Van ’t Sant dat hij een dag bedenktijd had gevraagd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met het dossier- Hendrik: 'Het was afschuwelijk.’
Oudere Hagenezen kunnen nog altijd smakelijke verhalen opdissen over de laatste dag van Hendrik, die op 3 juli 1934 aan een hartstilstand zou zijn overleden in een Haags bordeel. Volgens de overleve ring werd zijn lichaam snel overgebracht naar zijn kantoor bij het Haagse Rode Kruis, alwaar hij achter een bureau zou zijn geposteerd.
VANDAAG DE DAG lijkt de Haagse Oranje-liefde aanmerkelijk bekoeld. Wellicht is er een einde gekomen aan het heilige pact tussen vorstin en het volk van haar residentie met de komst van het mammoetonderwijs en andere sociaal-democratische paardemiddelen van na de oorlog. Daarmee ontstond er ook in Den Haag eindelijk zoiets als een middenklasse.
De laatste echte oprisping der proletarische Oranjeklanten dateert al weer van tien jaar terug, toen oer-Hagenees Aart Schoemacher zijn Oranje Klanten Partij (OKP) oprichtte. De in de confectie rijk geworden self-made ondernemer zorgde in 1986 voor grote publicitaire opschudding door een grootscheeps electoraal offensief in te zetten tegen ‘de hoge heren in Den Haag’. Schoemacher kondigde aan stemmen te zullen kopen voor vijfhonderd gulden per stuk. Hij had er naar eigen zeggen een miljard gulden voor over om alle 150 zetels van de Tweede Kamer op te eisen voor zijn partij. ‘De partijen bestaan allemaal uit een stelletje boeven’, zo liet Schoemacher weten, alsof de dagen van de lynchpartij op de gebroeders De Witt weer voor de deur stonden. ‘Ze doen het allemaal voor de centen. Dus zijn ze ook te koop.’
Het politieke avontuur duurde slechts drie weken. Toen liet de koningin via de Rijksvoorlichtingsdienst en premier Lubbers weten dat het politieke initiatief van Schoemacher niet op prijs werd gesteld. Oranje, zo luidde de officiele reactie, diende niet gepolitiseerd te worden.
De OKP-voorman was diep bedroefd. ‘En dat op de dag dat we ons verkiezingsplan zouden ontvouwen’, zei hij teleurgesteld. ‘Ze zijn tegen onze naam. Dan stoppen we dus. Maar ik begrijp er niets van. Prins Bernhard koopt bij mij zijn broeken. Je zou toch denken dat-ie dan ook wel weet dat ik geen rooie communist ben. Denk je eens goed te doen!’
Zo ging de laatste opwelling van oer- Haagse Oranjeliefde onbeantwoord verloren. Met bedenker Schoemacher ging het snel bergafwaarts. Onlangs kwam hij onder mysterieuze omstandigheden om het leven. Volgens de politie was het zelfmoord, volgens zijn familie moord, gepleegd op last van een oude kameraad.