Ik zat te denken wat het is als iemand zegt dat ze een kind wil. Waar denkt ze dan aan? Wat is het eerste beeld bij ‘een kind’? Iets dat in de wieg ligt, waarvoor je kunt zorgen, dat je hele leven bij je blijft, of juist iets dat de wereld intrekt, jouw niet geleefde leven leeft?

Of wil iemand een kloon van zichzelf, een kloon van de ander, een versmelting van het beste van twee mensen? Is het een verlangen om van jezelf verlost te worden? Ik weet het, ik heb geen recht van spreken – ik héb er immers twee – maar een van de grootste raadsels van het leven vind ik dat het altijd maar doorgegeven wordt.

Misschien niet de beste plek voor dit soort gedachten, maar ik dacht het toen ik zat te wachten op mijn moeder vorige week. Ik was op een onhandig moment gearriveerd, ze zat te eten in de gemeenschappelijke huiskamer van het huis waar ze woont. Ik ging maar even op de gang zitten, ik probeerde te lezen maar werd afgeleid door de geluiden uit de huiskamer, en door de geur. Het was net alsof ik teruggeworpen werd in de tijd, mijn kind ging ophalen uit de crèche. En net als toen maakte ik me zorgen of mijn dierbare wel met genoeg liefde bejegend werd, of ze wel op de goeie plek was. Ik hoorde schreeuwen, mopperen, gekletter met bestek.

‘Dubbelvla of hopjesvla?’

De vraag werd tot in den treuren herhaald. Steeds luider, want er was dus iemand aan het schreeuwen. Er is altijd iemand die alle aandacht van de juf opeist, met propjes schiet, een ander kwaad berokkent. Ik kon niet goed verstaan wat ze schreeuwde, daarvoor schreeuwde ze te hard. Maar gelukkig was het niet een verzorger die schreeuwde, zo stelde ik mezelf gerust. En het was ook niet mijn moeder. Ik kon mijn moeder helemaal niet horen, maar dat verbaasde me niet.

Vroeger was mijn vader wel eens verontwaardigd over wat mijn moeder deed als ze een bekende tegenkwamen op straat. Ze zorgde voor een snelle verdwijntruc, ze liep de andere kant uit of bleef juist staan terwijl de rest verder liep, alles om maar niet deel te hoeven nemen aan een praatje. Ik kan me niet heugen dat mijn moeder ooit ergens het hoogste woord had.

Een kind krijgen betekent de onbeheersbare factor toelaten in je leven

Misschien is het geruststellend dat ze in de kern onveranderlijk is, dacht ik, terwijl ik daar zat, ingespannen te luisteren of ik haar echt niks hoorde zeggen. Of ze niet tegen haar zin dubbelvla kreeg opgeschept, of in haar hand werd gebeten. Je hoort wel eens dat als iemand oud en ziek is een andere persoonlijkheid de overhand krijgt. Of ik denk dat ik dat heb gehoord, omdat ik er bang voor ben. Maar nee, dit was toch echt mijn moeder die me omhelsde toen ze me zag.

Ik kon het niet laten te vragen naar de schreeuwer. Of ze niet helemaal gek van dat mens werd. ‘Ach’, zei mijn moeder, ‘ik hoor het niet eens meer.’ (Later bel ik erover met mijn zus. ‘Die schreeuwerd!’ schreeuwt mijn zus enthousiast. ‘Mama heeft al gezegd dat ze haar binnenkort gaat wurgen.’) Op haar kamer lag nog steeds de rouwkaart van haar zus, onze tante, boven op het stapeltje post. Ze hield hem onder mijn neus en keek me er strijdlustig bij aan. ‘Ik kan zo kwaad worden op mijn moeder’, zei ze.

Mijn moeder en haar zussen hebben het niet makkelijk gehad met hun moeder. Ik wist dat altijd wel, maar de laatste tijd komt het oude zeer er wel tamelijk unverfroren uit. Ook een beetje eng. ‘Ze heeft er gewoon niks van gemaakt’, zei ze. ‘Van haar gezin.’

Sommige misdaden verjaren niet.

Prompt schoot me weer te binnen hoe mijn moeder reageerde toen ik vertelde dat ik zwanger was. Ik weet niet meer de precieze bewoordingen maar de strekking was duidelijk: kind, waar begin je aan. En opeens dacht ik het raadsel te hebben opgelost, van die onstuitbare drang tot procreatie: je geeft de regie uit handen. Hoe lekker is het om niet te weten waaraan je begint. Een kind krijgen betekent de onbeheersbare factor toelaten in je leven.

En nog iets, wat zich moeilijker over het voetlicht laat brengen. Aan het eind van diezelfde dag zat ik met vrienden in het café, een van ons was jarig. Haar jongste zoon mocht ook even aanzitten. Terwijl wij ontdekten wat een lekker bier Afflichem is, lepelde hij met grote toewijding zijn warme chocomel met slagroom naar binnen. Als een kleine eekhoorn zat hij tussen ons in, spits snuitje, glinsterende ogen, stil gebogen over zijn buit. Toen hij eenmaal verzadigd was, ging hij achter zijn moeder staan. Eerst liet hij zijn hoofd rusten tegen haar hoofd. Daarna begon hij met een ernstig gezichtje over haar haren te strijken, eindeloos en in een volstrekt vanzelfsprekende intimiteit.