De oude garde van uitgeverij De Bezige Bij sterft uit. Oscar Timmers is in kleine kring begraven op Zorgvlied. Hij was de redacteur van Armando, Remco Campert, Hugo Claus, Jan Cremer, W.F. Hermans, Lucebert, Harry Mulisch – en vele andere schrijvers, ook uit de tweede helft van het alfabet.
Daarnaast was hij de vertaler van wel een boek of dertig, veertig. Maar bovenal was hij de schrijver van een weliswaar niet groot, maar indrukwekkend oeuvre. Een oeuvre voor de geoefende lezer. Hij schreef romans, dat was zijn enige genre. Aanvankelijk gewoon onder eigen naam; vanaf 1957. Voor één roman slonk hij tot O.T.; van zo’n initiale auteursnaam zou ik zo gauw geen tweede voorbeeld kennen.
Maar vanaf 1982 werd hij J. Ritzerfeld, die twee trilogieën schreef. Bij welke aanduiding men liever niet denke aan Scandinavische uitwaaierende familiegeschiedenissen. Het was in zijn Ritzerfeldse periode dat ik Oscar Timmers leerde kennen. Namelijk als redacteur, zelf, bij De Bezige Bij. Ik trad in dienst in het jaar van de fenomenale afsluiting van het eerste drietal romans, De poolse vlecht.
Ik raakte erg op Oscar gesteld. Wie niet? Zowel de mensen van de uitgeverij in engere zin als zijn auteurs hadden aan hem een hele goeie. Hij was destijds bovendien zo ongeveer wat nu hier en daar editor in chief genoemd wordt. Maar erg veel benoemde, zij het natuurlijk wel degelijk gevoelde, hiërarchie bestond er toen nog niet.
Als redacteur (hij was dat in 1963 geworden, met als eerste taak Ik Jan Cremer – extremer tegenstelling tot het werk van Ritzerfeld is ondenkbaar) was Oscar uiterst discreet. Hij kletste niet. Hij liet zich niet zien op beurzen en party’s, hij werd niet geïnterviewd, hij ging niet naar Frankfurt. Hij was er nooit mee bezig indruk te willen maken.
Zijn tafel op de tweede etage van de Van Miereveldstraat, aan de tuinkant, was een voorbeeld van rust en orde. Het lange houten blad lag vol manuscripten en aanverwanten. In slagorde: geen overlappingen, geen scheefheid of asymmetrie, rechthoekig, in rijen. Het gaf direct vertrouwen en deed een helder overzicht van de werkzaamheden vermoeden. Als redacteur was Oscar het type dat verwelkomt en bewondert. Met een minimale of misschien zelfs geheel afwezige neiging tot kritiek. Hoe dan ook zonder een grote behoefte om daar het accent op te leggen.
Hij behoorde tot de generatie waarvoor ook lang na de oorlog het Amsterdam van de bezetters nog bestond. Voor wie het wist, hier en daar nog zichtbaar. En hij wist het. Met een zekere opwinding kon hij wijzen op het (al weer een poos verdwenen) sjabloon, als ik me goed herinner een gele pijl in een zwarte rechthoek, die de route aangaf naar Museumplein en centrum. Aangebracht op een huis aan de De Lairessestraat naast het Amsterdams Lyceum. Een Duitse verkeerstechnische pijl, als enige overgebleven, voor de binnentrekkende troepen.
Oscar Timmers is getrouwd geweest met de schrijfster Lizzy Sara May. Uit een eerder huwelijk had zij al twee kinderen. Met Lizzy kreeg hij een zoon. Die hij door een ongeluk jong (vier jaar, voor wie het weten wil) verloor.
De schrijver J. Ritzerfeld (hij was het die na een langjarige verstomming weer voor de dag kwam) heeft een door critici als Rein Bloem, T. van Deel, Wiel Kusters, Anthony Mertens en Cyrille Offermans hoog aangeslagen reeks romans geproduceerd – compact en rijk, raadselachtig en plastisch. De hierboven genoemde oorlog, vermengd met het persoonlijk verlies dat hij nooit te boven kwam, dat zijn de thema’s die Ritzerfeld vervlochten heeft.
Grappig is dat Oscar, als redacteur, woedend werd zodra hij het al lang in zwang geraakte ‘met name’ hoorde of las, daar waar het zijns inziens ten onrechte gebruikt werd: in de betekenis ‘vooral’. Dat was fout! Zoals door een spreker aan het graf nog eens gememoreerd werd. ‘Met name’ was uitsluitend geoorloofd in de strikt letterlijke zin – als er daadwerkelijk een eigennaam op volgde.
Voor een auteur die gepreoccupeerd werd door het verleden – dat zijn beladen naam nu juist niet mocht krijgen – is deze precisie veelzeggend. De namen en dan vooral hun verzwegenheid vormen een thema op zichzelf, een thema dat hij echter wel degelijk aanduidt. Geparafraseerd gaat het hierom: de kunst is er om werk te maken van de rouw. En de aanpak is: vergroot (en verdoezel en vergeet, in zekere zin) de eigen zogenaamd kleine persoonlijke rouw door op reis te gaan naar het miljoenenvoud.
Het werk is in essentie elegisch en het wordt bevolkt door kunstenaars, dichters, musici, scenaristen, die op een pelgrimage zijn. Zij reizen en lopen, ieder naar zijn of haar eigen dodenrijk. Oscar Timmers, iedereen die hem persoonlijk kende, voorzover dat dan ging, wist dat zijn leven uit dit schrijven bestond. Hij deed dat met gebruikmaking van vooral drie kunstvormen. Naast literatuur: muziek en film.
Zijn voorkeuren en liefdes komt de lezer dus veelvuldig tegen, geciteerd of opgenomen in het eigen weefwerk. Zoals daar zijn: Romy Schneider, Monteverdi, Bruckner, Stravinsky, Beckett. Ritzerfeld is ook een buitengewoon visuele schrijver, bijvoorbeeld in beknopte evocaties van landschappen. Maar vóór alles is hij een schrijver die muziek maakt van taal. In beschrijvingen zowel als innerlijke monologen of merkwaardige en spannende dialogen.
Er is kortom een groot schrijver naar gene zijde vertrokken. Hij is over de grens heen. Na zich in zijn werk door woorden, altijd maar weer woorden, met zijn doden verenigd te hebben, is hij daar nu dan eindelijk ook zelf gearriveerd.