Geil en dom, dat zijn vrouwen. En om van te huiveren. In zijn zelden opgevoerde eenakter ‘Salome’ schrijft Oscar Wilde zijn angst voor de andere sekse van zich af. Salome, de Hoer van Babylon, de antipode van de zachtmoedige moedermaagd. Waarom mannen bang zijn voor vrouwen. DE ZINNENSTRELENDE prinses Salome wordt in het Nieuwe Testament twee keer genoemd, zij het niet bij name. Het is bij de evangelisten Marcus en Mattheüs. Ik citeer de laatste: ‘Te zelfder tijd hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; En zeide tot zijne knechten: Deze is Johannes de Dooper; hij is opgewekt van de dooden, en daarom werken die krachten in hem. Want Herodes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den kerker gezet, om Herodias wil, de huisvrouw van Philippus, zijnen broeder. Want Johannes zeide tot hem: het is u niet geoorloofd haar te hebben. En willende hem dooden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor eenen profeet. Maar als de dag van Herodes geboorte gehouden werd, danste de dochter van Herodias in het midden van hen; en zij behaagde Herodes. Waarom hij haar met eede beloofde te geven, wat zij ook eischen zoude. En zij, tevoren onderrigt zijnde van hare moeder, zeide: Geef mij hier in eenen schotel het hoofd van Johannes den Dooper. En de koning werd bedroefd; doch om de eeden, en degene die mede aanzaten, gebood hij, dat het haar zoude gegeven worden. En zond heenen, en onthoofdde Johannes in den kerker. En zijn hoofd werd gebragt in eenen schotel, en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot hare moeder.’ Oscar Wildes eenakter Salome ziet men zelden. Nochtans heb ik twee keer het genoegen gehad. De eerste zag ik in Londen. De voorstelling was zo traag en naturalistisch dat het moeite kostte niet in slaap te vallen. De tweede, door een groep losgeslagen Duitsers gespeeld, gasteerde in het meest recente Holland Festival en behelsde voornamelijk hels, zij het onverstaanbaar geschreeuw. De enige die boven de herrie uit kon komen was de stentorstem van Iokanaän, de toneelnaam van de profeet. Wreed wees hij de om affectie bedelende Salome terug: ‘Weg, dochter van Babylon! Door de vrouw is het kwaad in de wereld gekomen. Spreek niet tegen me! Weg, dochter van Sodom! Waag het niet me aan te raken! Uitwijd de tempel van de Here God niet!’ Het was de eerste keer in haar leven dat de verwende koningsdochter zo kras werd toegesproken. Daar gingen dus onvermijdelijk ongelukken van komen. Het is een verhaal vol zorgvuldig gedoseerde sex and crime - en zoals wel meer in de Evangeliën voor driekwart apocrief. De werkelijke toedracht van de moord op Johannes de Doper is overgeleverd door de joodse historicus Flavius Josephus (37 tot ongeveer 100 n.C.). De viervorst Herodes, zetbaas van de Romeinse keizer, heeft de profeet inderdaad op een gegeven ogenblik laten arresteren. Om politieke redenen, niet vanwege een de overheid onwelgevallige religieuze overtuiging. Zoals de meeste profeten was Johannes een dwarsligger, een querulant, een oproerkraaier die wel eens knap lastig zou kunnen worden - ‘vandaar dat Herodes het verstandiger vond hem op tijd uit de weg te ruimen’. Het was, in de optiek van de koning, een daad van staatsmanswijsheid, en dat de jonge Salome de vorst tot de executie heeft bewogen door hem met haar oriëntaalse borsten en billen te betoveren, is een der vele voorbeelden van nieuwtestamentische sprookjesvertellerij. HET IS ZO'N spectaculaire, voluit tot de verbeelding sprekende geschiedenis dat de kerkhistorici kunnen kermen wat ze willen: Salome leeft! Zij is op ons netvlies geëtst door Gustav Klimt en Aubrey Beardsley. Zij is bezongen door Gustave Flaubert en Guillaume Apollinaire. ‘Pour que sourie encore une fois Jean-Baptiste, sire, je danserais mieux que les séraphins…’ Het was Heinrich Heine die het morbide detail verzon dat haar berucht heeft gemaakt: de kus die zij op des profeten dode lippen drukt: ‘In den Händen trägt sie immer, jene Schüssel mit dem Haupte des Johannes, und sie küsst es; ja, sie küsst das Haupt mit Inbrust.’ Sedertdien is Salome, tezamen met haar zusters Judith en Circe, La Belle Dame Sans Merci par excellence, een monsterlijke schoonheid die het pantalondragend deel der mensheid met zowel brandende begeerte als kille huiver slaat. Wildes Salome is een witte raaf temidden van de boulevardkomedies die hem beroemd hebben gemaakt. Het is een ernstig, doordacht drama met zorgvuldig gedoseerde schokeffecten. De Syrische kapitein van Herodes’ lijfwacht kan Salomes eenzijdige geflirt met Johannes niet meer verdragen en doorsteekt zich. Even later betreedt Herodes het toneel. Hij glijdt uit in de bloedplas van de overledene. Het is een slecht voorteken! Een héél slecht voorteken! ‘Wiens lijk is dit?’ vraagt de bijgelovige vorst. Van de jonge Syriër? Dat kan niet. ‘Ik heb geen bevel gegeven hem te doden.’ Want de geschiedenis van Salome, dochter van Herodias, gaat niet alleen over sex and crime, maar bovenal over macht en machtsmisbruik. De auteur schiep zijn tekst in één plotselinge, ononderbroken aanval van inspiratie, naar hij ons wil doen geloven. Als bewonderaar van zogeheten decadenten als Baudelaire en Huysmans schreef hij het in het Frans, waarna Alfred (‘Bosie’) Douglas er een Engelse vertaling van maakte. Het oogt als het typische gedrag van een kunstenaar, die zijn beminde in de roem wil laten delen. In werkelijkheid, zo ontlenen wij aan Wildes De Profundis, werd de verbintenis toen al (1894) door ernstige conflicten geteisterd. ‘Ik had altijd te doen met dat verschrikkelijke humeur van je’, aldus Wil de. ‘Maar ik was dol op je. Dus ik liet je terugkomen en vergaf je. Drie maanden later volgden er nieuwe scènes, nu vanwege het feit dat ik je de schooljongensfouten aanwees in je poging om Salome te vertalen.’ Het is het enige van zijn toneelstukken dat hij nooit op het toneel heeft gezien. De redenen waren natuurlijk van puriteinse aard. Dat een opvoering van zijn toneelstuk thans, een eeuw later, nog steeds zeldzaamheidswaarde heeft ligt niet aan Oscar Wilde, maar aan Richard Strauss, die de eenakter tot een opera transformeerde van een zo verbluffende kwaliteit dat het drama eigenlijk niet meer te lezen of te beluisteren valt zonder dat men de contrabassen hoort meezoemen en de gestopte trompetten hoort schallen. De serieuze Oscar Wilde is door zijn componerende kunstbroeder tot een curiosum in de cultuurgeschiedenis teruggebracht. Wij kennen inmiddels voornamelijk de tragische Wilde, van de egodocumenten uit zijn lijdenstijd, De Profundis en The Ballad of Reading Gaol. Wij kennen bovenal de vermakelijke Wilde uit zijn gloriejaren, auteur van conversatiestukken zo komisch dat het lachen je al snel vergaat, en een uit louter aperçu’s bestaand bloedeloos staketsel, bijvoorbeeld, als The Importance of being Earnest, de Victoriaanse voorloper van het Prisma citatenboek. Wilde staat 59 keer in het namenregister, waarmee hij een der koplopers is, tezamen met Jean de Boisson, Friedrich Nietzsche, Peter Sirius en Marie von Ebner-Eschenbach. ‘Een vrouw is een sfinx zonder geheim’, zei Wilde bijvoorbeeld. ‘Vrouwen zijn bestemd om liefgehad, niet om begrepen te worden.’ Helaas had Wilde van vrouwen zo weinig verstand dat hij - ogenschijnlijk gelukkig getrouwd, vader van twee kinderen - op een gegeven moment de affectieve keuze deed die hem in het ongeluk zou storten. HIJ MOET DE vrouwen diep hebben verafschuwd, wat niet aan zijn vrouw Constance kan hebben gelegen, noch aan zijn ontluikende homoseksualiteit, maar aan zijn (vrijwillige, snobistische) keuze voor de society-harpijen die zich door hem lieten vermaken op hun diners en ontvangsten. Het waren de representanten van de nietsdoende klasse, bedorven en verdorven parasieten die zich vol dédain tegen de ‘commerciële klasse’ keerden, waarmee zij de mannen en vrouwen bedoelden die werkten voor hun brood. Hoe Wilde in werkelijkheid over de Victoriaanse upper class dacht schemert een enkele keer door in zijn komedies. Bijvoorbeeld in ‘A Woman of no Importance’ (1893). Diner in huize Hunstenton. De heren gaan aan de port in de rookkamer. De dames strijken neer op de divan en spreken over de mannen in het algemeen en hun mannen in het bijzonder. ‘Wat ben je geestig, lieve!’ zegt lady Hunstenton tegen lady Statfield. ‘Je meent nooit een woord van wat je zegt.’ De jonge Amerikaanse Hester Worsley heeft het allemaal geërgerd aangehoord. Dan barst zij uit: ‘U, de rijken van Engeland, weet niet hoe u leeft. Hoe zou u het ook kunnen weten? O, uw Engelse society-kringen maken zo'n oppervlakkige, zelfzuchtige, dwaze indruk op mij! U hebt uw ogen geblinddoekt en uw oren verstopt. U bent slecht, door en door slecht!’ ‘O, m'n lieve miss Worsley’, zegt lady Pontefact, ‘zou u zo aardig willen zijn mij mijn kluwen aan te geven? Dank u wel.’ Wildes toehoorders en toehoordsters in de Londense schouwburgen lachten zich tranen om het satirische portret dat van hen werd geschilderd. Maar Salome… dat duistere, bedreigende drama… over een nota bene schriftuurlijk thema? Het was ondenkbaar dat dit stuk - ‘half bijbels, half pornografisch’ - ooit tot het Globe Theatre of het St. James Theatre door zou dringen. De première (in 1896) was aan Parijs voorbehouden, waarna de koningsdochter op tournee langs de belangrijkste Europese schouwburgen ging. De Nederlandse Salome, in 1904, was mevrouw S. Brondgeest-de Vries. Reeds vóór de voorstelling had iedereen zo zijn eigen mening. De ‘decadenten’ waren zeer te spreken, de liberalen waren voorzichtig-positief en de christenen waren ontsteld. Men schrijft uit Delft aan de NRC: ‘Tegen morgenavond heeft het Brondgeest-ensemble een opvoering aangekondigd van Oscar Wildes Salome. Heden werden den burgemeester een adres overhandigd door den wethouder van financiën, verzoekende de voorstelling van dat stuk te beletten, omdat het stuk zoowel uit moreel als godsdienstig oogpunt ten zeerste in strijd is met en krenkend voor de overtuiging van zoovele duizenden christenen hier ter stede. Het adres is onderteekend door de Kath. geestelijkheid, een der voorgangers van de Ger. ge meente, en van de Nederl. Herv. gemeente en een van de Evang. Luth. gemeente; de besturen van de kiesvereenigingen Recht en Plicht, Nederland en Oranje, die van Patrimonium en R.K. Volksbond, benevens enkele particulieren.’ Het toneelstuk gaat zwanger aan symboliek, zonder dat ons op het eerste gezicht duidelijk wordt wat de schrijver ons precies, in zijn portret van die verschrikkelijke puber, duidelijk wil maken. Zij is Wildes ‘persoonlijke fantasie over de triomf van de seksuele liefde over de repressieve krachten van de maatschappij’, zegt Reginia A. Gagnier. ‘Het stuk is een drama van homoseksuele schuldgevoelens en afwijzing’, zegt Kate Millet. ‘Tal van passages duiden op affectieve verwaarlozing, fundamentele eenzaamheid, manipulatie, ongewenste in timiteiten en mogelijk zelfs seksuele geweldpleging’, zegt Jolande van der Klis. Bij die affectieve verwaarlozing en fundamentele eenzaamheid kan ik mij nog wel iets voorstellen. Al het andere lijkt mij tot overinterpretatie neigen, om het beleefd te zeggen. De triomf van de seksuele liefde? Een meisje dat een afgeslagen hoofd aan de boezem klemt? Een homoseksuele component valt in het hele stuk niet te vinden, hoe vlijtig ik ook zoek. Terwijl die beweerde ongewenste intimiteiten en seksuele geweldpleging… ook daarvan is geen spoor aanwezig. Als er iemand seksueel intimideert, dan is het Salome. Iedereen begeert haar, van de koning tot de laagste soldaat. Niemand heeft haar tot het moment van haar dood met een vinger mogen beroeren. Haar on gerepte staat vindt steun in de tekst; lees hoe Herodes haar de prijs voor haar Dans van de Zeven Sluiers uit het hoofd probeert te praten. ‘Het afgehouwen hoofd van een man is weerzinwekkend, nietwaar?’ zegt hij, huiverend van afkeer. ‘Het is iets waarop de ogen van een maagd niet zouden mogen rusten.’ In werkelijkheid portretteerde Wilde een tot haar teennagels seksualiteit uitstralende adolescente, een permanent gevaar in haar wispelturigheid, een vrouw voor wie iedereen beeft. Behalve de even kuise als viriel ogende profeet Iokanaän, de Bazuin des Heren. Het is voor haar onverdraaglijk en haar wraak na de, met vele vervloekingen gepaard gaande afwijzing is die van zo'n bedorven geest, waar Wilde veel belangstelling voor had. ‘Salome was voor mij de ideale vrouw’, zegt hij in de roman van Peter Ackroyd. ‘De lust is verschrikkelijk, en in haar waanzin vernietigt zij de man die die lust verloochent. Mijn mannelijke personages horen allen thuis in de sfeer van de fantasie. Mijn vrouwen horen thuis in de sfeer van de kunst. Ik heb altijd de voorkeur gegeven aan mijn vrouwelijke hoofdpersonages - ik begrijp hen, want ik was doodsbang voor hen.’ OSCAR WILDE heeft via zijn portret van Salome zijn particuliere angst voor de vrouw van zich af trachten te schrijven, in de beste masculiene traditie. Er is eigenlijk geen klassieke filosoof, op Charles Fournier en John Stuart Mill na, die zich als een heer heeft gedragen. Hoe geleerd en beroemd zij tot op heden ook zijn, als het om de vrouw ging hebben zij zich aan de, ongetwijfeld uit vrees geboren, discriminatoire theorieën bezondigd. Friedrich Nietzsche vond elke vrouwelijke bemoeienis met de wetenschap een gevaar voor haar driftleven. G.J.P.J. Bolland kwalificeerde zich emanciperende vrouwen als hysterisch. Arthur Schopenhauer verzuchtte: ‘Alleen als het door de geslachtsdrift is vertroebeld, kan het mannelijk intellect het onvolgroeide geslacht, met haar smalle schouders, brede heupen en korte beentjes, het schone geslacht noemen.’ Het zijn niet toevallig allemaal verknipte figuren, een zoontje van een prostituee, een moederskindje en een eenmalige bordeelbezoeker. Met hen vergeleken is Oscar Wilde, ondanks alles, nog een wonder van geestelijke stabiliteit. Wat zijn visie op de vrouw betreft was hij echter even vreesachtig en geborneerd als de dichters en denkers van twintig eeuwen christelijke schijnbeschaving. Niet toevallig was een van zijn favoriete boeken A rebours van J.K. Huysmans, de geparfumeerde koortsdroom waarin de ‘wellust en geilheid’ benevens de ‘aangeboren domheid’ der vrouwen aan de orde worden gesteld, al slaagt de hoofdfiguur er niet altijd in ‘de gevaarlijke strelingen van virtuoze verleidsters’ te weerstaan. Het echoot allemaal na in het portret dat Oscar Wilde van Salome heeft gemaakt. Zij is in zijn ogen, ondanks haar ongerepte staat, de Hoer van Babylon, de antipode van de zachtmoedige moedermaagd, die geen bedreiging maar een troost is. Het is daarom, dunkt mij, geen toeval dat Wilde in zijn nadagen tot de katholieke kerk is toegetreden. Voor Salome, dat onbegrijpelijke, griezelige, onbeheersbare wezen, is geen plaats op deze aarde. Het instrument dat de voorzienigheid hiervoor koos was Herodes, heerser over leven en dood. Ontzet ziet hij hoe zijn stiefdochter de lippen van de dode Iokanaän kust. ‘Ze is monsterlijk, jouw dochter, ze is volstrekt monsterlijk’, zegt de vorst tegen zijn echtgenote. Er schuift een zwarte wolk voor de maan. Andermaal huivert Herodes. Als dat maar goed gaat! Wat zal de wraak van de Hemel zijn? Zat hij maar in de betrekkelijke beschutting van zijn paleis! Dan keert hij zich plotseling tot zijn soldaten en beveelt, bevend van angst, wijzend op zijn stiefdochter: ‘Dood deze vrouw!’
Oscar wilde
Oscar Wilde staat op de drempel van zijn honderdste sterfdag. Nieuw licht op de broedermoord op lord Alfred (‘Bosie’) Douglas. Hoe decadent is zijn ‘Salome’? Hoe ernstig valt zijn Ernst van Ernst te nemen? Met als toegift: Wildes schokkende brief aan de Daily Chronicle over de barbaarsheid van het Engelse gevangeniswezen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/34
www.groene.nl/1999/34