De bij zijn aantreden toch al met argusogen bekeken Lafontaine maakte in zijn vier maanden als minister van Financiën snel nieuwe vijanden. Zijn antwoorden op de onverminderd hoge werkloosheid in de EU, op de sinds midden 1997 vanuit Azië geglobaliseerde financiële crisis, en op de deflatoire spiraal waar een toenemend deel van de wereldeconomie mee geconfronteerd wordt, sporen niet met de monetaristische orthodoxie van de Europese Centrale Bank (ECB) en met de neoliberale recepten van het IMF, Wall Street en de regering van de Verenigde Staten. TOT VERONTWAARDIGING van centrale-bankpresidenten Tietmeyer en Duisenberg pleitte Lafontaine veelvuldig voor verlaging van de - gezien de lage inflatie historisch nog steeds hoge - reële Europese rente om de stagnerende economie van Duitsland en de rest van de EU te stimuleren. Een braaf voorstel; elk handboek macro-economie legt uit dat monetair beleid tenminste op korte termijn vruchtbaar kan worden aangewend om economische tegenslagen op te vangen. De ECB is echter nog steeds bezig met de vorige oorlog tegen inflatie. Ze deed die pleidooien daarom af als ongewenste intimiteiten van een ouderwetse politicus, die om populair te blijven bij zijn electoraat het risico wil lopen dat de inflatie wellicht wat oploopt in ruil voor - stel je voor - minder werkloosheid. Alleen al vanwege het naakte feit dat Lafontaine om een lagere rente vroeg zou van renteverlaging geen sprake kunnen zijn. De financiële markten mogen namelijk op geen enkele manier de indruk krijgen dat de ECB zich door politici laat beïnvloeden. De ruim achttien miljoen werklozen in de Unie moeten zich maar troosten met de gedachte dat prijsstabiliteit volgens de door de ECB aangehangen monetaristische theorie tot meer groei en dus meer banen zal leiden. Dat wil zeggen: op de lange termijn. Omdat de onafhankelijkheid van de ECB onwrikbaar in het Verdrag van Maastricht is verankerd had de gekozen politicus Lafontaine geen formele mogelijkheid de gewenste renteverlaging van Duisenberg c.s. af te dwingen. Zelfs als al zijn collega-ministers van Financiën in Euroland het met hem eens zouden zijn geweest, had de ECB nog kunnen persisteren in haar weigering. De andere standaardmogelijkheid om de Europese economie aan te zwengelen, met meer overheidsuitgaven, wordt afgesneden door het Stabiliteitspact. Dat bepaalt dat de aan de euro deelnemende landen op straffe van hoge boetes hun financieringstekort onder alle omstandigheden onder de drie procent moeten houden en zelfs de komende jaren moeten terugbrengen richting een begrotingsevenwicht. DAT DE AGRESSIE die Lafontaine op wist te wekken in geen verhouding staat tot de inhoud van zijn voorstellen, blijkt uit het feit dat hij die economisch gezien absurde beperking van fiscaal conjunctuurbeleid zelfs niet ter discussie heeft gesteld. De minister van Financiën van de grootste EU-lidstaat pleitte niet voor een heel ander Europa, maar wilde slechts enkele belangrijke accenten anders plaatsen. Dat bleek een illusie, want in het Europa van de euro is het neoliberalisme geïnstitutionaliseerd, en de zeer restrictieve EU-verdragen laten eigenlijk nog nauwelijks marges voor ander beleid. Ook de snelheid waarmee Lafontaine tot de aftocht werd gedwongen wijst daarop. In Frankrijk duurde het begin jaren tachtig nog ruim een jaar voordat de regering onder leiding van Mitterrand besloot de nationale keynesiaanse aanpak in te ruilen voor het in de rest van Europa gepraktiseerde neoliberale bezuinigingsbeleid. Lafontaine kwam zelfs niet verder dan pleidooien voor een gematigde keynesiaanse Europese politiek. Voordat hij ook maar één daad heeft kunnen stellen is hij al weer van het toneel verdwenen. Ook op andere terreinen haalde Lafontaine uitsluitend bakzeil. De gedachte dat de financiële markten ietwat beteugeld moeten worden om te voorkomen dat nog meer landen slachtoffer worden van speculatie, viel slecht bij de meeste collega-ministers uit de grotere landen. Het voorstel om te komen tot meer wisselkoersstabiliteit door euro, yen en dollar binnen een afgesproken band te laten fluctueren viel positief in Japan en Frankrijk maar stuitte op een veto van de oppermachtige centrale-bankpresidenten Greenspan (Amerika) en Duisenberg (Europa), en van de regering van de VS, het land dat bij zo'n afspraak het meest te verliezen heeft. Binnen Euroland kreeg Lafontaine weinig steun voor zijn voorstel om met belastingharmonisatie een einde te maken aan de toenemende fiscale beleidsconcurrentie. Verder dan het terugdringen van de extreemste vormen van concurrentie door belastingcoördinatie willen de meeste andere lidstaten niet gaan. En in Duitsland dreigden tweeëntwintig industriële topondernemers in een open brief zelfs met het verlaten van standplaats Duitsland als Lafontaine’s plan om een deel van de winsten iets meer te belasten niet zou worden ingetrokken. Ook bij hen ging woensdag 10 maart de vlag uit. MATERIEEL HEEFT het ministerschap van Lafontaine nauwelijks iets opgeleverd, maar politiek-ideologisch was zijn optreden wel degelijk van belang. In tegenstelling tot wat veel beleidsmakers beweren is economisch beleid een kwestie van keuzen maken. Sinds de Azië-crisis is het neoliberale marktdenken weer enigszins ter discussie komen te staan. Het optreden van de Duitse minister van Financiën droeg bij aan die ideologische verandering. Want hoe bescheiden en beperkt ook: voor het eerst in jaren werden in Euroland heilige huisjes van de heersende economische orthodoxie voor een breed publiek ter discussie gesteld. Lafontaine’s verdwijnen is een overwinning voor de belangengroepen en bureaucraten die zulke discussies met lede ogen aanzien. Gevreesd moet worden dat het vooralsnog weer even gedaan is met de fundamentelere debatten over de economische en sociale toekomst van Europa. In een commentaar op het aftreden van Lafontaine noemde The Financial Times het ironisch dat de man die een boek schreef om uit te leggen dat we niet bang moeten zijn voor globalisering, zelf het loodje heeft gelegd tegen ondernemers die dreigen naar het buitenland te vertrekken als de winstbelasting niet omlaag gaat. Dat is een aardige constatering, maar de vraag is natuurlijk welke conclusie je daaraan verbindt. Dat economische regionalisering en globalisering de handelingsmogelijkheden en marges voor nationale regeringen beperken, realiseren ondernemers zich al een hele tijd. En zij maken daar dan ook graag gebruik dan wel misbruik van. Politiek links en de vakbeweging lopen wat dat betreft ver achter bij hun natuurlijke tegenstanders en denken en opereren nog grotendeels binnen nationale kaders. De voortijdige afgang van Lafontaine onderstreept dat werkelijke veranderingen meer dan ooit Europees of mondiaal moeten worden aangepakt om überhaupt kans van slagen te hebben. Vier maanden zijn natuurlijk erg kort. Maar de lauwe reactie van sociale bewegingen en Europees links op de ideologische openingen die het optreden van Lafontaine bood, laat zien dat we nog ver verwijderd zijn van de voor het afdwingen van een andere sociale en economische logica noodzakelijke Europeanisering van maatschappelijke bewegingen.