De samenwerking met de Amerikaanse regisseur Robert Wilson beviel Otto Sander in 1979 bijzonder goed. Het was bij het beroemde ensemble van de Schaubühne am Hallischen Ufer in Berlin-Kreuzberg. De titel van het project werd ook bijna een merknaam voor Wilsons werk op dit continent: Death, Destruktion Detroit. Het project rook naar avontuur en daar was de toneelspeler Otto Sander zeer aan toe. Er werd door Robert Wilson een kwaliteit in hem aangesproken die hij in deze vorm nog niet van zichzelf kende. En de gebruikelijke gründlichkeit in de Duitse regisseursaanwijzingen werd vervangen door simpele adviezen als ‘don’t act’, ‘don’t perform’, ‘relax’.
Tijdens de repetities kwamen de danser Rudolf Nurejev, de musicus Keith Jarrett en de acteur William Dafoe ‘even’ langs en gaven aanwijzingen waar de toneelspeler veel aan had. In wat een legendarische voorstelling zou gaan worden had Otto Sander een optreden dat een hoogtepunt werd, een eindeloos vertraagde en dan weer versnelde tapdance in een knickerbocker-tweedkostuum, uitgevoerd onder een reusachtige gloeilamp. Zijn performance hield het midden tussen een slaapwandelende ballerina en een man die met een onbeschaamd clownsraffinement acteerde dat hij bij iedere volgende stap vreesde in een onpeilbare afgrond te donderen. De enige aanwijzing van Wilson was almaar: ‘Otto, the most important thing is your timing.’ Voor de acteur Sander was timing ‘de steeg tussen intuïtie en transpiratie’, de ziel van de Otto Sander-motor, het resultaat van zijn aangeboren muzikaliteit en zijn doorleefde techniek. ‘Lazer op met je timing,’ grapte de toneelspeler, ‘Ti-ming is volgens mij een stad in Centraal China.’ Het werd een van zijn mooiste creaties.
Otto Sander werd in de oorlogszomer van 1941 in Hannover geboren als zoon van een marineofficier. Zijn middelbare school doorliep hij in Kassel, zijn diensttijd vanzelfsprekend bij de marine, in de politiek roerige jaren zestig kon hij als enige zeggen dat hij ‘reserve-luitenant-ter-zee’ was. In München studeerde hij filosofie, kunstgeschiedenis, theaterwetenschap en germanistiek. Hij wilde regisseur en dramaturg worden. Zijn Münchener helden Karl Valentin (‘de Beierse Chaplin’) en de toneelregisseur Fritz Kortner (de joodse karakterspeler uit de Weimar Republiek) dreven Otto Sander naar de toneelschool in de Beierse hoofdstad. Toen hij zonder toestemming van zijn leraren een rolletje als lijkkistdrager ging spelen bij zijn held Kortner, werd hij van de toneelschool getrapt. Otto Sander is een van de weinige sterren in het Duitse theater geweest die via een staatsexamen aan zijn acteursdiploma is gekomen.
Via Heidelberg en Düsseldorf kwam hij naar Berlijn, waar hij in 1970 toetrad tot de legendarische Schaubühne van Peter Stein. Hij bleef er tot 1981, speelde talloze grote rollen, ontmoette zijn lievelingsregisseurs Wilson, Luc Bondy en Klaus-Michael Grüber en werd omarmd door schrijver Botho Strauss, die een paar geweldige rollen voor hem schreef, een koosnaam voor hem bedacht (GreisenKindMensch) en een omschrijving voor zijn troosteloze gelaatsuitdrukking: ‘Ein zusammengestürztes Gesicht.’
Dat ineengestorte hoofd bleek over een grote liefde voor de filmcamera te beschikken, die overigens wederzijds was. In 1981 speelde Otto Sander in de wereldwijd vermaarde en eindeloos voor televisievertoningen versneden Wolfgang Petersen-film Das Boot de onderzeebootluitenant Philipp Thomsen, die vergeefs tegen de ondergang van het Derde Rijk opzuipt. In de winter van 1985/86 volgden de opnamen voor de zwart-witfilm Der Himmel über Berlin van Wim Wenders, over de engel Damiel (Bruno Ganz) die verlangt naar sterfelijkheid en de engel Cassiel (Sander) die als ‘woord geworden lucht’ wil blijven zweven. Dit tegen de achtergrond van een zwerftocht van Peter (Columbo) Falk door het nog ijzig verdeelde Berlijn. In 1993 zou Sander ook meespelen in de vervolgfilm, In weiter Ferne, so nah!, met William Dafoe, de stokoude Ufa-ster Heinz Rühmann en de voormalige sovjetleider Michael Gorbatsjov als zichzelf.
Otto Sander werd vooral op het toneel de Duitse Existenzialclown. Hij kon er bevlogen over spreken. Over de grote spelers uit de Duitse komedie van voor de Eerste Wereldoorlog en van voor de Hitler-tijd. Over de teloorgang van de Duitse humor, daar, in die jaren. En over het taaie maar mooie gevecht om die kwaliteit in het Duitse acteren terug te zoeken. Samen met vriend en collega Bruno Ganz maakte hij in de winter van 1981/82 de documentaire Gedächtnis, over de strenge karakterspeler Bernhard Minetti en de grote komediant Curt Bois. Van wie Sander leerde dat de ambachtelijke kant van het toneelspelen geen ‘Handwerk’ maar vooral ‘Gesichtswerk’ is. En van wie hij het adagium Humor kommt aus der Trauer overnam.
Ik zag, puur toeval, op de avond dat Sander stierf, in de Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz de klucht Die (s)panische Fliege van het befaamde Berlijnse schrijvende komediantenduo Arnold Bach. Een stuk uit 1913, boordevol potentieproblemen, onechte kinderen en andere echtelijke dwalingen. Maar bovenal: boordevol Lust am Spielen. Of zoals Sander het placht te formuleren: ‘Komik moet uitgebalanceerd zijn, licht en daarbij ongelooflijk precies.’ In zijn nieuwsgierigheid om dat deel van het vak tot in de finesses te beheersen, was Sander een voorbeeld voor velen. ‘Ich werde lernen müssen meine Angst zu formulieren. Vielleicht gibt es dann was zu lachen.’
Voor de acteur Sander was timing ‘de steeg tussen intuïtie en transpiratie’