
Terwijl de landelijke Nederlandse media aan de overkant van de oceaan de nieuwe chef-dirigent van The New York Philharmonic publiekelijk naar een vacante positie bij het Koninklijk Concertgebouworkest lieten solliciteren, ontbraken zij massaal bij de seizoensopening van het Noord Nederlands Orkest. Dat is om drie redenen vreemd. Een: het nno is de belangrijkste muziekinstelling van het noorden. Twee: het is toevallig óók op zoek naar een chef-dirigent. Drie: dit openingsconcert werd geleid door een zesentwintigjarige concourswinnaar die in juni uitgerekend bij het kco succesvol voor Bernard Haitink inviel en de Negende symfonie van Mahler leidde. Kerem Hasan, Brit van Cypriotische afkomst, doorstond die vreselijke vuurproef zonder kleerscheuren.
Uit de volle Grote Zaal van De Oosterpoort, met opvallend veel jonger publiek, is af te leiden dat zijn mare hem vooruitsnelde. Naast Hasans fotogenieke hoofd, in Groningen prominent op de affiches, zal het ongevaarlijke programma hebben meegespeeld; Tweede pianoconcert van Brahms, Vierde symfonie van Tsjaikovski. Maar daar gaat het nu even niet om. De vraag is: zou zo’n jong talent wellicht een constructieve bijdrage leveren aan het culturele leven in het noorden?
Dat mag je wel zeggen.
Het lukte niet meteen. Het Brahms-concert is een te oud hotel voor iemand van zijn leeftijd. Tapijt te dik, salons vergeeld en rokerig, de sauzen zwaar, de tong nog sole meunière; een machtig maar onpraktisch, door de tijd verslagen monument. Wat doet de jeugd? Die gaat verbouwen. Wit de muren, legt parket, verbiedt het roken. Het gerenoveerde huis oogt trots en proper, maar het is iets van zijn ziel kwijt, en de bewoners zijn vertrokken. Weg het nostalgisch bassende geroezemoes van de oude mannen in de rooksalon, door Brahms gevangen in de lage strijkers van de delen twee en drie; weg de deftig aangeschoten kleuren van het glas in lood. De nieuwe eigenaar voelt een gemis dat hij zichzelf niet kan verklaren; zo spic en span, wat kan hij over het hoofd hebben gezien?
Gaandeweg begint hij het te voelen. Hij moet de sfeer terugbrengen. De frasen krijgen meer gewicht, meer zware adem, de toon transsubstantieert; de radio ontvangt weer Dickens, Hildebrand, Couperus. Bij de Russische pianist Nikolaj Loeganski blijft die catharsis halverwege steken. De virtuoos in hem blijft als een lichtzoekend insect neurotisch de kristallen kroonluchters omzwermen, ontstegen aan de broeierige diepte van het brahmsige. Hij mist het instinct voor wat A.F.Th. het leven in de breedte noemde, voor die innerlijke weerstand in de veelstemmige volzinnen.
Wat Hasan kan is fraseren. Hij neemt risico’s, danst op het mijnenveld van Tsjaikovski’s Vierde. De overgang van het inleidende andante sostenuto naar het moderato con anima lukt door de te vlak spelende strijkers nog niet helemaal, maar het raffinement waarmee hij in het klarinet-thema verderop het moderato assai tegen andante aan laat zweven en in het scherzo druppelende pizzicati in en uit de schaduw trekt, of in het meno mosso de hobo’s en de fagotten folkloristisch schelms laat schetteren – het is de puberale onstuimigheid ver voorbij. Ik vermoed een zeer bekwame operadirigent in hem. Dit was zo’n concert waarin je hoort hoe goed iemand kan worden. Voor het nno zou het een zegen zijn als Kerem Hasan vaker terugkwam.