FARAH KARIMI
Toen Farah Karimi (1960) in augustus 1989 aankwam in Groningen had ze vooral behoefte aan rust: ‘Als ik fietste door het vlakke land en de mensen zag genieten, dacht ik: zo moet het paradijs eruitzien. Ik leefde in een soort samenleving die ik in Iran had nagestreefd.’ Twee dingen besloot ze uit haar hoofd te bannen: Iran en islam. Dat lukte aanvankelijk goed. Ze ging studeren en de politiek in en kwam in 1998 voor GroenLinks in de Tweede Kamer. Maar op 11 september 2001 veranderde voor haar veel. De islam stond weer op haar agenda.
‘De aanslagen kwamen ook persoonlijk hard aan’, zegt ze in haar huis in een oude arbeiderswijk van Utrecht. ‘Alle weggestopte angst kwam boven. Ik werd badend in het zweet wakker. In mijn dromen voelde ik de vernietigingskracht die uitgaat van religieuze fanatici.’
Karimi kent alle uithoeken van onvrijheid. Ze voerde als jong meisje, geboren in een geslacht van aristocratische grootgrondbezitters, oppositie tegen de sjah en na de teleurstelling van de revolutie in 1979 tegen het theocratische bewind van Khomeini. In 1980 belandde ze voor een week in de gevangenis: ‘Genoeg om te beseffen hoe afschuwelijk dat is.’
Als lid van de volks-Mujahedien Khalq (mko) ging ze daarna de illegaliteit in en vluchtte samen met haar toenmalige man in 1981 naar de bergen van Koerdistan. Daar werd in de vrieskou in een lemen huisje haar zoon Homam geboren. De jaren daarna bracht ze, nog steeds lid van de mko, door in Duitsland, waar ze asiel kreeg. Het werd een gefragmenteerd leven uit koffers. Opnieuw voerde ze oppositie, dit keer tegen de onderdrukking binnen de eigen gelederen van de hiërarchisch georganiseerde verzetsbeweging: ‘Dat was nog zwaarder dan de tijd in Iran waar je nog je familie hebt. Het is een sekteachtig systeem waar alle vrijheden, tot in je liefdesrelatie toe, je worden ontnomen. In naam van vrijheid en strijd tegen de religieuze dictatuur in Iran werden jonge mensen tot instrumenten gemaakt. Dat was ondraaglijk.’ In 1985 brak ze met de mko: ‘Ik moest een document ondertekenen waarin ik verklaarde nooit iets naar buiten te zullen brengen. De leiding liet me gaan, maar ik voelde me niet meer veilig.’
Na scheiding van haar Iraanse echtgenoot, ook mko-lid, trok Karimi met haar nieuwe liefde, de Duitse Bernhard, en haar zoon in 1989 opnieuw de grens over. ‘Nederland was in onze ogen hét land van tolerantie en vrijheid. Maar het zonnige beeld dat ik toen van Nederland had, heb ik later iets moeten bijstellen. Binnen mijn partij en in de Kamer heb ik me altijd volledig vrij gevoeld. Ik ging me in de Kamer als woordvoerder buitenlandse zaken ook met Iran bezighouden. Daarin heb ik me nooit beknot gevoeld, ook al is het een risico als je je politiek met je land van herkomst gaat bezighouden. Nederland moet nog steeds wennen aan politici die hun roots elders hebben liggen. Als je je daar met harstocht mee bezighoudt, wordt je gauw gebrek aan loyaliteit verweten. Dat is absurd. Ik ben niet bereid mijn verleden en afkomst te verloochenen.
In mijn jeugd was ik gelukkig en heel vrij. Ik ben opgegroeid met alle bekende tv-series uit Amerika, maar het Westen was zeker niet mijn beeld van vrijheid. Mijn ideaal was om als vrouw over mijn eigen leven te kunnen beschikken. Ik wilde geen grenzen accepteren. Eigen keuzes maken is de essentie van vrijheid voor mij. Je niets laten voorschrijven door cultuur, traditie, religie of familie.’
Nooit ervaart ze ook maar een seconde zelfcensuur. ‘Maar ik ben er niet op uit om mensen te kwetsen. Vrijheid van meningsuiting is wel de eerste voorwaarde voor democratie. We kunnen meer doen om mensen in onvrije samenlevingen te steunen. Mensen in Nederland die klagen over zelfcensuur zijn vaak degenen die het hardst anderen attaqueren. De vrijheid van meningsuiting geldt kennelijk meer voor henzelf dan voor anderen. Als moslims iets roepen is het meteen mis.
Nederland is voor mij nog steeds het beste land ter wereld. Na de moorden op Fortuyn en Van Gogh heb ik me even onveilig gevoeld, want links kreeg van alles de schuld. Maar ik ben nog vaker redelijke mensen tegengekomen. Ook binnen de vvd. De commotie trok dwars door het politieke spectrum heen. Dat gaf juist kracht. Ook zag je dat de samenleving in staat is om te corrigeren.
De verwarring begrijp ik. Maar het gaat om de wijze waarop je daarmee omgaat. Afshin Ellian en ik verschillen daarin 180 graden. Kritiek op de islam kun je niet los zien van de negatieve rol die het Westen in de internationale politiek speelt. Ik geloof bovendien niet in harde polarisatie. Er worden karikaturen gecreëerd van de islam en het Midden-Oosten en dat is precies hetzelfde wat je in de islamitische wereld tegenkomt over het Westen. In het nieuwe paradigma dat is ontstaan – de islam versus het Westen – verlies je bovendien je bondgenoten binnen de islamitische gemeenschap. Ze voelen zich gedwongen te kiezen: de islam is onze religie, blijf daar van af. Juist in de strijd tegen de harde kern extremisten hebben we de gematigden nodig.’
Maar, zegt Karimi stellig: ‘Ik blijf wel optimistisch. Ik onderschat zeker niet de invloed van de politieke islam. Tegelijk zie ik enorme verandering bij jonge moslimvrouwen. Ik zie ze overal luidkeels hun rechten opeisen. Elke vrouw die haar leven in eigen hand neemt slaat een nagel aan de doodskist van het fundamentalisme.’
AFSHIN ELLIAN
Na de aanslagen in Amerika op 11 september kon hij zich niet meer stilhouden. ‘De tijd van keuzes brak aan. Dat voelde op een vreemde manier vertrouwd. Mijn “vakantietijd” hier was afgelopen. Ik kwam weer in de strijd terecht’, zegt rechtsgeleerde, publicist en dichter Afshin Ellian (1966) in zijn werkkamer aan de rechtenfaculteit van Leiden.
Samen met Ayaan Hirsi Ali groeide hij uit tot een van de meest felle criticasters van de politieke islam en de wijze waarop de westerse politiek daarmee omgaat. In het gepolariseerde klimaat werd hij – een Iraanse ex-asielzoeker – een zwaar beveiligde Nederlander. Hij wenst niet te wijken voor het hoogste goed van de democratie: de vrijheid van meningsuiting.
Ellian (1966) verliet op zeventienjarige leeftijd zijn vaderland. De linkse partij waartoe hij behoorde was na de revolutie verboden. Hij kon kiezen tussen zichzelf aangeven en meewerken met de veiligheidsdiensten of vluchten. Per kameel trok hij over de bergen naar Pakistan. Ook daar bleek het niet veilig en hij vluchtte naar Afghanistan, waar hij medicijnen studeerde ten tijde van de sovjetbezetting. In Kabul werd de grond hem opnieuw te heet onder de voeten. Hij kwam uiteindelijk samen met zijn echtgenote per vliegtuig naar Nederland. Aanvankelijk heeft hij optimaal genoten van de vrijheid. In 1996 studeerde hij in drie richtingen af: staatsrecht, strafrecht en filosofie. Vanaf 2003 werkt hij als universitair hoofddocent bij de vakgroep encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit Leiden.
‘Toen ik in Nederland aankwam, kwam ik in het paradijs. Ik kon het allemaal niet geloven. Ik was van de executiegeneratie en ik zei altijd: “Ik ben een boekhouder van een groot kerkhof.” Vrijheid was voor mij altijd een totaal abstract begrip geweest en hier kon ik opeens alles zeggen wat ik wilde. Het maakte alles onschuldig en romantisch. Alle vriendelijkheid ervoer ik verwonderend. Ik ben dat later anders gaan zien: die aardigheid jegens migranten is verstikkend. Het Nederlandse egalitarisme is naïef. Het praat alle uitwassen van de islam goed. En het helpt ieder menselijk initiatief om zeep. In Nederland worden migranten emotioneel gegijzeld door linkse politici. Ze mogen zich niet vrij ontwikkelen tot soeverein denkende en kritische burgers.’
Kritiek leveren op je gastheer, dat doe je niet, meende hij aanvankelijk. Dat is onfatsoenlijk: ‘Bovendien vond ik het wel fijn om niet meer de hele dag na te denken over politiek. Daar komt een einde aan als je een nieuw paspoort krijgt. Dat is een grote dag. Vanaf dat moment ontstaat de morele plicht om je te verdiepen in het land dat je heeft opgevangen. Je hebt een polis gekregen. Maar het rare is dat Nederlanders er niet trots op zijn. Ik begreep niks van dat postmoderne cultuurrelativisme zonder loyaliteiten aan universele waarden. Het grenst aan zelfhaat.’
Het egalitaire denken en de politieke islam vernietigen volgens Ellian de burgerlijke samenleving. Hij prefereert een onrustige vrije samenleving boven een vredige onvrije samenleving. De lieve vrede willen bewaren getuigt van zelfcensuur: ‘Daar is Nederland van doordrenkt. Van de zalvende kersttoespraak van de koningin tot de pvda die geluiden binnen de partij muilkorft ten gunste van conservatieve moslims. De Nederlandse samenleving zit vol contradicties. Het is klassiek koloniaal denken. Geld geven en zeggen: bouw die moskeeën maar, als wij er zelf maar niet in hoeven te bidden. Of: draag de hoofddoeken maar, want die meisjes kiezen er immers in vrijheid zelf voor. Maar vergeten wordt dat het in de emancipatoire strijd capituleren is voor sekseongelijkheid. Linkse politici hebben de arbeiders als zielige mensen ingewisseld voor allochtonen en in het bijzonder moslims. Kritiek op die politieke houding raakt de grenzen van de vrije meningsuiting.’
Politiek onveilig voelde Ellian zich in Nederland aanvankelijk alleen vanwege zijn verleden in Iran. Hij hield zich mentaal verborgen uit angst voor de Iraanse veiligheidsdienst: ‘Na een tijdje ebt dat wat weg. 11 september veranderde alles. Ik dacht meteen: dit ontketent een groot, internationaal conflict. Ik ging zelfs hamsteren. Een weg terug bestond niet meer. Tegelijk is het heilzaam. Er is veel losgekomen. Er zitten moslims in het parlement en we kunnen vertrouwen op de veerkracht van de democratie. Ik ben heus niet bang dat de politieke islam het over komt nemen. En: een van de prettige aspecten van migratie is dat het een motor is van verandering. Er worden nieuwe waarheden uitgevonden. Tegelijkertijd betekent het voor mijzelf totale beveiliging alsof ik in het Midden-Oosten leef. Ik moet kennelijk deze weg bewandelen. Moet ik me dan maar terugtrekken? Dat kan ik niet tegenover al die mensen die de politieke islam aan den lijve hebben ondervonden.’
Ellian ervaart vrijheid als zeer relatief: ‘Zoals Harry Mulisch zei: de jure hebben we vrijheid, maar de facto niet. We leven in onvrijheid want we hebben een ingebouwde censuur ontwikkeld met angst als leidraad. Wat politici doen vind ik moreel onverantwoord. Als je de ontwikkelingen doortrekt, dan erft de toekomstige generatie een enorm probleem. De integratieproblematiek en het interne conflict binnen de islam zijn op den duur een explosief mengsel.’
Hij is tragisch, zegt hij een paar keer: ‘Maar de humor moet je nooit verlaten. In Kabul hadden we een bombardement en een vriend was daarbij omgekomen. Samen met een andere vriend zijn we hem gaan zoeken in een container met lijken om hem te kunnen begraven. We konden hem niet vinden. Totdat we een romp zagen met rondom zijn nek de foeilelijke knalblauwe stropdas waarmee we hem altijd pestten. Dat moest hem zijn. Mijn vriend en ik zeiden tegen elkaar: “Dan is die stropdas nog ergens goed voor geweest.” We staken de schep in de droge grond. Ik was helemaal van de kaart want ik had net een kind gekregen. Daar stonden we dan te lachen om die stropdas en we dronken er een wodkaatje op.’
DAVID DANISH
Schrijver en journalist David Danish (1966) zat in Iran dicht tegen de macht van de president aan. Als speciaal correspondent van de president voor het dagblad Abrar reisde hij achter de haag van bodyguards met de president door het land. ‘Dat was een lastige positie. Je kon uiteraard niet schrijven wat je zag en hoorde. Als onderdeel van het systeem kende ik precies de grenzen van mijn woorden. Een fout maken is spelen met je leven. Mijn stukken schreef ik onder drie nepnamen. Dat gaf enorme stress’, zegt hij in de keuken van zijn huis in een nieuwbouwwijk van De Meern. Op de achtergrond kraait een pasgeboren baby in de box.
Danish zat niet in een politiek actieve omgeving, maar bij hem werd geleidelijk de situatie steeds gevaarlijker: ‘1988 was een vreselijk jaar. De oorlog met Irak was voorbij en er hing gigantische frustratie in ons land. De interne druk nam toe. In mijn omgeving verdwenen mensen die te “wild” waren. Zelf had ik al eens een probleem gehad toen ik positief had geschreven over Gorbatsjov. Ik ben geen moslim, maar ik deed wel mee met alle rituelen. Op den duur is het onhoudbaar. Je maakt foutjes, want je kunt je eigen karakter niet verloochenen. De waarheid komt altijd uit. Ik ging me bovendien steeds meer ergeren aan de mensen om me heen. Ik verzette me tegen kleine dingen. Ik ging bijvoorbeeld drinken terwijl ik niet eens van alcohol houd. Op een dag zei mijn hoofdredacteur dat er een dossier van me was en de veiligheidsdienst naar mij informeerde. Hij zei: “Verdwijn, ga ook niet naar huis.” Hij betaalde me nog een maand salaris. Hij was een dappere man. Ik kwam in Turkije in het beroemde Kent-hotel dat vol zat met Iraanse dissidenten. Daar voelde ik me een stuk beter: ik bleek niet de enige te zijn!’
Danish arriveerde in 1990 in Nederland. Hij kwam terecht in het asielcentrum van Goes. ‘Het was daar zo doodstil dat ik mijn eigen adem hoorde als ik ging wandelen. Het was eenzaam, maar ook louterend. Als je het leven wilt begrijpen, moet je afstand nemen. Eerst had ik nog wel contact met mijn landgenoten, maar je komt rare types tegen. Iemand zei toen tegen me: er zijn twee soorten asielzoekers: criminelen en politieke vluchtelingen. Ik vond het moeilijk onderscheid te maken. Als ik werd gebeld of ik een Iraans feest kwam vieren, zei ik: “Ik vier hier koninginnedag en kerstmis.” Ik wilde er niks mee te maken hebben en bouwde liever mijn eigen kring vrienden op.’ Als hij terugdenkt aan de eerste contacten met buren moet hij glimlachen: ‘Ze waren echt superaardig, maar de gesprekken gingen over zaken waar ik zo ver vanaf stond. Over Italiaanse tegels en over de beplanting in de tuin. Het was vervreemdend.’
Zijn leven als journalist en schrijver heeft hij voorspoedig voortgezet. ‘De Nederlandse taal heb ik mezelf geleerd. In de bibliotheek ging ik advertenties uit kranten overschrijven om de taal te voelen. Later ben ik wel systematisch gaan studeren. Als ik nu schrijf, in het Nederlands, voel ik me zo vrij als een vogel. Ik geniet er nog steeds iedere dag van. Vrijheid betekent voor mij studeren en open denken en schrijven. Daarom snap ik niet dat mensen hier de vrijheid niet serieuzer nemen. Dat anderen zichzelf willen opblazen voor een slecht ideaal en wij niet eens bereid zijn voor onze democratie te strijden, vind ik onbegrijpelijk. Wat je hier in eeuwen hebt opgebouwd, wordt beschouwd als gratis en vanzelfsprekend. Mensen moeten zich daar veel bewuster van zijn.
Wat praten de politici hier naïef, dacht ik altijd. Door wat er in de afgelopen jaren in ons land is gebeurd, vind ik dat de politiek volwassen is geworden. Mensen spreken zich duidelijker uit over de waarden van de democratie en er worden eisen gesteld. Zelf ervaar ik geen zelfcensuur maar ik voel het wel om me heen. Nederlanders zijn tamelijk bot, maar zeker niet altijd eerlijk. Ik vind het niet erg dat in dienst van de antiterreur we wat burgerlijke vrijheid verliezen. Het is een nieuwe situatie. Mensen zijn gaan beseffen wat de gevaren kunnen zijn van de politieke islam. Ik sprak er al jaren over maar mijn omgeving wimpelde dat altijd weg, want ach, ik kwam immers uit een islamitische dictatuur. Na 11 september zei ik: “Zie je wel, dat bedoelde ik nou.” Het is een tijd van kleur bekennen. Nooit marchanderen met de verworvenheden van de democratie. Maar ik ben niet bang. De geest van Nederland is oersterk.’
EHSAN JAMI
Onlangs deed Ehsan Jami aangifte bij de politie. Toen hij ’s avonds naar de avondwinkel wandelde riep een groepje Marokkanen: ‘Hé, pvda, we weten wat je hebt gezegd over de profeet in Trouw.’ Even later stonden ze om hem heen en vielen de eerste tikken. Eén zette hem een mes op de keel. Het incident liep met een sisser af omdat een auto stopte.
Jami (1985) leidt sinds hij in de media is gekomen als een van de initiatiefnemers van het Centraal Comité voor Ex-moslims een ander leven. Het comité, opgericht op 2 mei, wil opkomen voor het grondwettelijke recht op vrijheid van godsdienst voor voormalige moslims. Ook wil het taboes in de moslimgemeenschap over homoseksualiteit en schending van vrouwenrechten bespreekbaar maken. Een edel doel, maar niet verenigbaar met de partijlijn van de pvda waarvoor Jami raadslid in Voorburg is. Zijn activisme viel op z’n zachtst gezegd niet goed. pvda-lid Eddy Terstall werd op hem af gestuurd om een ‘gesprek’ met hem te voeren. Terstalls aanbeveling was dat Jami zijn toon diende te matigen. Een rel was geboren.
Op de bank in zijn flat windt hij zich er enorm over op. Maar hij kan er ook hard om lachen: ‘De partij en ik zitten in de tang. Ik kan zelf niet opstappen, want dan ben ik net als Ayaan Hirsi Ali. In de media word ik continu met haar vergeleken. In opereer zonder dat ik dat wil in haar schaduw. Omgekeerd kan de partij mij er niet uitgooien, iets wat ze duidelijk het liefste zouden willen maar wat schade zou betekenen. Fractievoorzitter Hans Oldersma heeft me al twee keer gewaarschuwd. Ik heb altijd oorlog met mijn fractie. We worden op alle sociale punten moreel ingehaald door andere partijen. Ik ervaar mijn positie nu als zwemmen tussen de haaien. Op integratie en emancipatie lig ik niet lekker in de partij. Ze vinden dat ik polariseer.’
Niet in Iran, dat hij in 1994 met zijn ouders en zusje verliet, maar in Nederland maakt hij kennis met onvrijheid. Van zijn jeugd herinnert hij zich weinig: ‘Dat heb ik verdrongen. Ik weet nog wel dat we met de auto naar Nederland kwamen. Het regende en ik was niet blij. Mijn vader was apotheker en tegen het regime. Ik heb altijd gedroomd om de politiek in te gaan en ik wil het liefst in het parlement komen. Ik beschouw het als een eer om me in te zetten voor de publieke zaak.’
Jami koos voor de pvda omdat het een ‘sociale middenpartij is’. Maar toen hij zich vanwege de politieke actualiteit meer ging verdiepen in de islam ontdekte hij dat er over dit onderwerp binnen de partij grote omzichtigheid heerst: ‘Vooral niet de conservatieve geluiden “beledigen”. Maar ik vind dat je dan een totaal verkeerd signaal afgeeft aan liberale of afvallige moslims. Na een tv-uitzending over godsdienstvrijheid kwam Michiel Hegener op me af met het idee om naar het voorbeeld van Duitsland een comité voor bedreigde afvallige moslims op te richten. Ik heb toen meteen een opzet gemaakt. Na gesprekken met Afshin Ellian ben ik meer gesteund in het idee dat het broodnodig is. Hij zei: “Dit valt als een bom.” Hij heeft me gewaarschuwd.’
Het overkomt hem allemaal: hate-mails en beperking van zijn persoonlijke bewegingsvrijheid. Niet meer uitgaan met vrienden. Nooit meer even de stad in gaan om te winkelen. Hij verloor ook zijn beste vriend van Marokkaanse afkomst die het niet met hem eens is. ‘Ik voel me bloot. Wat ik nu doe is een licence to kill. Maar in mijn hoofd voel ik me vrij.’
De grootste verrassing kwam voor hem echter vanuit de eigen partijgelederen: ‘Ik werd dezelfde week voor een gesprek in Amsterdam uitgenodigd. Toen begon het. We kunnen er niet helemaal achter staan, want onze achterban is er nog niet aan toe. Je ziet op een pijnlijke manier hoe moslims de partij hebben gegijzeld. Wouter Bos zegt dat hij honderd procent achter me staat, maar hij zit in een spagaat. Hij kan en wil zich niet uitspreken. Mij wordt verweten dat ik de partij gijzel. Het is zo stinkend onrechtvaardig.
Toen het gerucht ging dat mijn vader geen moslim is, was er weer gedoe binnen de partij. Voor alle duidelijkheid: mijn vader is moslim maar niet actief. Mijn moeder gelooft niet. Ik ben in Iran wel in het geloof opgegroeid. Maar wat doet het er eigenlijk toe voor mijn werk? Ik geloof in een universele god die een afspiegeling is van de universele rechten van de mens. Na de commotie werd ik in Vrij Nederland als een historisch figuur neergezet. Dat vind ik veel te veel eer. Ik wil niet doodgeknuffeld worden. Ik wil mijn positie verdienen.
Ik ben optimist met een zwarte, realistische bril op. Er zijn grote integratieproblemen. Uit een enquête van het 4-5 mei comité blijkt dat 67 procent niet openlijk over de islam durft te spreken. Wij willen ervoor zorgen dat het wél bespreekbaar wordt. We krijgen duizenden steunmails van vooral vrouwen die zeggen: “Eindelijk een man die voor ons opkomt.” Ik zie ons als een soort vakbond. We gaan dus niet moslims verdedigen. Die hebben in dit land spreekbuizen genoeg. We willen ons geluid aanbieden op scholen en in moskeeën. Het wordt iets moois. Een kleine revolutie zal echoën door Europa.’