De oude man loopt met zijn dochter langs de paden waar Caesar eens vertoefde.
‘En mamma?’ vraagt de dochter.
‘Van je moeder heb ik ook gehouden… Echt waar.’
Het regent en het wordt donker.
We besluiten het Forum te verlaten en op weg te gaan naar een café.
‘Je bent zo stil’, zegt de dochter.
‘Het is het verleden, denk ik. En je vragen.’
‘Je hoeft niet te antwoorden, hoor.’
‘Dat is het niet…’ De oude man haalt zijn schouders op. Hij is nu op een plek waar hij geniet van het verleden, maar zich voor zijn eigen verleden schaamt. Het liefst wil hij zeggen dat hij veel niet goed heeft gedaan, maar dat kan hij niet. Hij wil ook niet stil zijn. Integendeel. Hij wil vrolijk ogen, hij wil zijn dochter laten lachen, hij wil energiek zijn, verhalen, anekdotes vertellen over vroeger; iets overdragen van de wijsheid van de oude Grieken en Romeinen; mooie dichtregels van Sappho declameren en dialogen van Aeschylus. Maar de oude man proeft het bitter en de verschillende pijnen die hij voelt lijken op een slang die door zijn lichaam kronkelt.
Zijn dochter begrijpt dat hij het verleden nog niet uit de doos wil halen. Daar is een vorm van moed voor nodig waaraan het hem ontbreekt. Hij glimlacht onzichtbaar; het moet hetzelfde ontbreken aan moed zijn waar zijn ouders last van hadden als hij ze vroeg naar de oorlog. Dat lukte niet. Er zijn per definitie te weinig woorden om alle sterren in het heelal van gevoelens te beschrijven.
‘We waren… je moeder en ik bedoel ik… ook op deze plek hier in Rome…’
‘Nee, je was hier niet met mamma… dat weet ik zeker.’
‘O nee, klopt, ik was hier met tante…’
Omdat de man steeds met zijn vriendinnen naar dezelfde steden ging, maar soms wel eens een stad oversloeg, en vanwege de aan het geheugen knagende ouderdom, weet hij soms niet meer met wie hij waar is geweest. Vergeten is voedsel voor schaamte, en schaamte is een verlies in je leven dat je niet wil lijden.
‘Mooi hè’, zegt de man, uitkijkend over Rome. Hij meent het.
‘Ja, waarom hebben we dit niet vaker gedaan.’
‘Ik was druk bezig met dingen die achteraf nutteloos waren.’
‘Niet zo somber, pap. Ik heb bij jou altijd het gevoel dat je je zure somberheid alleen maar tentoonstelt omdat de formuleringen daarover je makkelijk afgaan. Iets lichtvoetigs zeggen kost je blijkbaar moeite en daarom doe je het niet, zelfs niet als je je vrolijk voelt.’
De oude man vraagt zich oprecht af of ze gelijk heeft. Is zijn somberheid een vorm van luiheid of is het de consequentie van zijn kijk op het leven? Hij vindt toch echt het laatste.
‘Waar gaan we vanavond eten?’ vraagt de dochter.
De oude man heeft een restaurant uitgezocht dat alleen onder liefhebbers bekend is en niet in een of andere gids staat. Hij heeft gisteren een poging gedaan om zijn dochter uit te leggen dat naarmate je ouder wordt fysieke bevrediging – daar hoort eten ook bij – het enige is wat het leven zin geeft. De rest is onzin. Dochter wilde dat niet weten, en vond ‘een creatief leven’ zinvol. Dat vond hij vroeger ook, maar hij ziet tegenwoordig in dat dat een misverstand is. Als het leven geen zin heeft, heeft creativiteit ook geen zin. Het leven van een alcoholist die zich doodzuipt, is net zo zinvol als dat van de gekende auteur of schilder. Maar ja, zo’n boodschap is niet populair en geeft zinloze discussies die alleen maar de sfeer verpesten.
Opeens voelt hij de nabijheid van zijn dochter en dat zij hem gelukkig maakt; een geluk dat hij nauwelijks aankan omdat hij het niet verdiend heeft.