De koppeling van opvoeding en autoriteit is zo vanzelfsprekend dat opvoeding vaak wordt gebruikt als een natuurlijk model voor gezag, ook op het politieke vlak. ‘Besturen als een goede huisvader’ heet dat in Vlaanderen. Merk op dat autoriteit in een opvoedingssituatie een wettelijke beperking in de tijd kent. In onze moderne rechtsstaat staat daar zelfs een leeftijd voor. Vanaf het achttiende levensjaar is iedereen voor zichzelf verantwoordelijk en moet de ‘vrijwillige onderwerping’ aan de sociale omgangsvormen afdoende verinnerlijkt zijn. In veel landen valt die leeftijd samen met het einde van de leerplicht, meteen een aanwijzing voor het verband tussen opvoeding en onderwijs.

In deze ‘natuurlijke’ versie van autoriteit heten ouders niet toevallig ouders. Ze zíjn ook ouder, en zullen jarenlang de verantwoordelijkheid voor hun onvolwassen kroost op zich moeten nemen. Autoriteit impliceert overduidelijk verantwoordelijkheid. Maar verantwoordelijkheid waarvoor? In eerste instantie voor de zorg, opdat een kind zich zo goed mogelijk ontwikkelt. Hun verantwoordelijkheid gaat echter veel verder, want ouders dienen hun kinderen binnen te voeren in de verwachtingen, de gewoontes en de verplichtingen van de familie, de sociale klasse en de cultuur waartoe zij behoren. Ouders vinden die niet zelf uit, zij functioneren als doorgeefluik van wat gangbaar is. Ietwat plechtstatig uitgedrukt: ze vertegenwoordigen de wet. Dit is niet zomaar een boutade, want zij zijn wettelijk aansprakelijk voor het gedrag van hun minderjarige kroost.

Bij kracht van wet – dit is het verschil met loutere macht. Ouders krijgen vanuit de maatschappij een wettelijk gefundeerde autoriteit over hun kinderen. Wanneer zij die autoriteit niet naar behoren uitoefenen, kan die eveneens bij kracht van wet ontnomen worden (‘ontzet worden uit de ouderlijke macht’). Bovendien zijn ze er zelf aan onderworpen en moeten ze eventueel verantwoording afleggen. Wie ooit als ouder naar het politiebureau moest om er zijn puberzoon af te halen, weet wat ik bedoel.

Opvoeding en geweld

Wat is de plaats van macht en geweld in opvoeding en onderwijs? De vraag alleen al zal velen doen huiveren. Onze afschuw van geweld gecombineerd met machtsmisbruik doet ons elke vorm ervan veroordelen. Politiegeweld mag niet, straffen in de klas mag nauwelijks, lijfstraffen zijn ondenkbaar en zelfs een ouderlijke oorveeg is bedenkelijk. ‘Geweld is een bewijs van onmacht’ luidt het in deze tijd, waarin iedereen meent psycholoog te zijn. Dat kan best waar zijn, maar die verklaring veralgemeniseren is even naïef als onjuist. Geweld is vaak genoeg uitdrukkelijk een teken van macht (vraag het maar aan een verkrachte vrouw). In onze afschuw vergeten we de juiste vragen te stellen. Gaat het over een gewettigde machtsuitoefening of niet? Wordt het geweld geautoriseerd, dat wil zeggen: berust het op een maatschappelijk onderbouwde autoriteit? Wanneer politieagenten een stelletje dronken herrieschoppers met de wapenstok hardhandig in bedwang houden, dan oefenen zij een wettige vorm van geweld uit. Gaan ze daarbij hun boekje te buiten, het boekje dat hun beperkingen oplegt, dan worden zij op hun beurt onderworpen aan de wet door middel van de geëigende controlemechanismen.

Autoriteit is geen synoniem voor macht, laat staan voor geweld. Autoriteit draait wel om dwang, in het beste geval een dwang die van binnenuit werkzaam is. In het andere geval een dwang die van buitenaf opgelegd moet worden door een instantie die daartoe gewettigd is en eventueel geweld mag gebruiken. Een wet moet afdwingbaar zijn, anders legt iedereen die naast zich neer. Ook de Franse filosoof Blaise Pascal had dat door: ‘Recht zonder macht is machteloos; macht zonder recht tirannie. Recht zonder macht wordt betwist, want slechteriken zijn er altijd.’ Als je de geschiedenis nakijkt, dan blijkt elke vorm van autoriteit terug te gaan op een oorspronkelijke vorm van geweld. De Amerikaanse Founding Fathers waren aanvankelijk terroristen die het wettelijk gezag van het Verenigd Koninkrijk letterlijk opbliezen.

Externe dwang? Een oorspronkelijke vorm van geweld? Dit toepassen op opvoeding roept onmiddellijk weerstand op, samen met beelden van huilende kinderen en sadistische ouders met knuppel, rietje of zweep. Dingen die tot een verleden tijd behoren. Ouderliefde, en zeker moederliefde, is onvoorwaardelijk, toch? Die illusie hebben we overgehouden aan de Romantiek, die de mythe van het eeuwig verliefde, monogame koppel samen met die van de onvoorwaardelijke moederliefde in alle mogelijke toonaarden bezong (helaas is de moeder vaak ziekelijk en de geliefde steevast onbereikbaar).

De ouderlijke zorg is tijdens onze eerste levensmaanden inderdaad nagenoeg onvoorwaardelijk. We worden wakker, hebben honger of een natte luier, beginnen te huilen en als bij toverslag verschijnt er iemand aan ons wiegje die ons liefdevol opneemt, troostend toespreekt en vervolgens het probleem oplost. Twee uur later doet zich hetzelfde voor, met hetzelfde resultaat, en zo gaat dat een aantal maanden door. Deze eenvoudige vorm van conditionering installeert een spontane verwachting die we levenslang behouden: heb ik een probleem, dan komt iemand anders dat wel oplossen. Zelf op zoek gaan naar een antwoord komt pas later.

Ook het zelf op zoek gaan naar oplossingen hebben we van kinds af aan geleerd. De aanvankelijk onvoorwaardelijke liefde (‘kijk eens hoe ze knoeit met haar lepeltje, zo schattig!’) zal al aan het einde van het eerste levensjaar verschuiven naar een voorwaardelijke liefde – ‘als jij doet wat mama vraagt, dan is mama lief voor jou; als je dat niet doet, dan wordt mama boos’. Dit is de belangrijkste vorm van ‘geweld’ binnen de opvoeding: het onthouden van de liefde, tot zelfs afwijzing aan toe. Deze psychologische vorm van geweldsuitoefening is veel ingrijpender dan een oorveeg, en de dwang die ervan uitgaat veel sterker. Ze kan ook een fysieke uitwerking krijgen die naadloos aansluit bij onze sociale natuur, namelijk uitsluiting, verwijdering uit de veiligheid van de groep. ‘Ga jij maar even in de hoek staan.’

Dergelijke vormen van psychisch geweld horen bij opvoeden, liefst in combinatie met liefdevolle aandacht voor het gedrag en de ideeën die we wél bij onze kinderen willen zien. Opvoeding is – tot spijt van wie het niet wil horen – manipulatie. We bedenken allerlei strategieën om een kind op te voeden tot iemand die beantwoordt aan onze ideale verwachtingen. Uit zichzelf zal het daar niet toe komen. In een ideale opvoedingssituatie zullen ouders hun opgroeiende kinderen geleidelijk mee laten beslissen over die verwachtingen.

Ik kan mij goed voorstellen dat deze stelling – dat er aan de basis van ouderlijke autoriteit een vorm van geweld ligt – veel weerzin uitlokt. De afkeer van geweld door dictaturen (vaak benoemd als ‘autoritaire regimes’) heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen. Ik vrees echter dat we er niet omheen kunnen: autoriteit kan slechts functioneren als er een mogelijkheid bestaat tot een gewettigde uitoefening van macht en dwang. In normale omstandigheden wordt die mogelijkheid zo weinig mogelijk in praktijk gebracht.

Maar met liefdevolle aandacht leer je een kleuter niet dat hij zich aan de kachel kan branden en dat blindelings de straat oversteken geen goed idee is. Daarvoor is een steeds herhaald verbod nodig, en indien nodig ook straf wanneer dat verbod wordt overtreden. Daarbij vind ik een tik op de billen minder gevaarlijk dan een doorgedreven vorm van psychisch geweld. Of, nog erger, een verregaande vorm van onverschilligheid en psychologische verwaarlozing, soms onder het mom van een ‘vrije’ opvoeding.

Van anti-autoritaire opvoeding tot psychotherapie als disciplinering

In de naweeën van de Tweede Wereldoorlog kreeg autoriteit een heel negatieve bijklank. Eerst werden de rechtse, later ook de linkse dictaturen ontmaskerd, en het vrije Westen was de paternalistische bemoeienissen van kerk en staat grondig beu. Autoriteit was slecht, leve de vrijheid, ook thuis en op school. Deze beweging staat in de pedagogiek bekend als de anti-autoritaire opvoeding.

Terugkijkend is het altijd makkelijk om vergissingen aan te wijzen. Op dat ogenblik stond autoriteit voor patriarchale autoriteit en werd er geen verschil gezien met macht. Het besef dat autoriteit in opvoeding en onderwijs zonder meer noodzakelijk is, was nog niet doorgedrongen. Geen enkel kind begrijpt uit zichzelf dat sloten cola en bergen chips ongezond zijn. Slechts weinig kinderen zijn ‘uit zichzelf’ gemotiveerd om moeilijke leerstof te verwerken (hoera, de tafels van vermenigvuldiging uit het hoofd leren). En het idee dat enthousiast aanmoedigen volstaat om gewenst gedrag te produceren, blijkt in de praktijk niet te kloppen. Applausopvoeding, die geen of al te lage eisen stelt, is geen opvoeding. Paradoxaal genoeg levert deze aanpak vaak kinderen op met een laag zelfbeeld en een verhoogde kans op problemen. Opvoeden is eisen stellen.

Waarmee we bij een probleem van onze tijd belanden: de groeiende groep onhandelbare kinderen, thuis en op school. Het heikele punt is discipline, of liever het gebrek eraan, ook in ‘gewone’ gezinnen en op ‘gewone’ scholen, variërend van leerlingen die weigeren mee te werken in de klas tot spijbelen, van het pesten van andere kinderen én leerkrachten tot regelrecht antisociaal gedrag, agressie tegen de leerkracht incluis. In hun gedeelde wanhoop hebben scholen en ouders ondertussen een nieuwe expert ontdekt: de kinderpsycholoog.

De stap naar de psycholoog is verleidelijk en roept ideeën op waar niemand tegen kan zijn: meer aandacht voor het kind als kind, meer aandacht voor de emotionele behoeften, meer aandacht voor individuele problemen, minder aandacht voor presteren en competitie, minder accent op kennisverwerving op zich.

Een dag in de klas voor de kleintjes begint vaak met een kringgesprek, waar ze even stoom kunnen afblazen. Ongemerkt krijgt de school daarmee een (pseudo-)therapeutische functie. En – nog veel ingrijpender – de klas wordt een diagnostisch centrum. Psychologen worden hierbij de nieuwe autoriteit, zij het met zachte handschoenen en in naam van de wetenschap. Merk op dat de school en de leerkracht, en zelfs de ouders, daarmee hun autoriteit uit handen geven.

Autoriteit kan slechts functioneren als er een mogelijkheid bestaat tot een gewettigde uitoefening van macht en dwang

De Hongaars-Britse socioloog Frank Furedi (2009) merkt op dat een crisis van de opvoeding vaak het symptoom is van een maatschappij in crisis. Onze tijd is daar een illustratie van, met als resultaat een groeiende groep kinderen in moeilijkheden. De meest voor de hand liggende aanpak moet zich richten op de maatschappelijke context waarin opvoeding plaatsvindt. Dit gebeurt nauwelijks. Nog nooit zijn er zo veel kinderen geweest met een diagnostisch label als op dit moment, met op de achtergrond de vage overtuiging dat hun stoornis eigenlijk een ziekte is. Daarmee blijft het probleem beperkt tot de jongere, bij uitbreiding tot de ouders, en blijven de ruimere, maatschappelijke vragen achterwege. Door een label (waar het kind vaak zijn hele schoolcarrière mee opgescheept blijft) krijgt het een behandeling. Problemen worden gepsychologiseerd, wat ondertussen nagenoeg synoniem is voor gemedicaliseerd (er worden haast altijd pillen voorgeschreven). In korte tijd heeft deze aanpak ons onderwijssysteem bepaald. Veel van die probleemkinderen zijn inderdaad heel erg problematisch, maar hen als psychiatrisch gestoord beschouwen is een aanfluiting van wat psychiatrie zou moeten zijn.

De veroordelende benadering is symptomatisch voor een maatschappij die weigert de hand in eigen boezem te steken. Zíj zijn gestoord, wíj hebben daar niets mee te maken. Probleemjongeren zijn nagenoeg altijd opgegroeid in een traumatiserende omgeving, waar autoriteit al lang vervangen is door macht. Het wordt nog pijnlijker als we vaststellen dat hun ‘behandeling’ dit vaak nog eens herhaalt en neerkomt op een nauwelijks verholen disciplinering op grond van macht (‘laat hen maar voelen wie er de baas is!’). Het resultaat is een spiraal van geweld, waardoor de moeilijkheden van de jongere (en de onze) alleen maar toenemen. Als ze eenmaal volwassen zijn, verschuift het label naar ‘antisociale persoonlijkheidsstoornis’ en is de gevangenis de eindbestemming.

De uitvergroting van deze problemen in de pers doet ons vergeten dat deze jongeren een (weliswaar groeiende) minderheid zijn. Op school zijn de gewone leerlingen nog steeds in de meerderheid. Maar vaak zijn het juist die ‘gewone’ leerlingen die leerkrachten het bloed onder de nagels vandaan halen. Furedi citeert een leerkracht: ‘Het is het gebrek aan respect en de uitdagende houding waar het moeilijkst mee om te gaan is. Het is het tik, tik, tik met de pen op het bureau, het georkestreerde gehoest, het gewip op de stoel, de weigering aan het simpelste verzoek te voldoen, met jas, hoodie, zonnebril in de klas zitten, de sms’jes en telefoontjes die de les verstoren.’

Pogingen om de traditionele autoriteit te herstellen in opvoeding en onderwijs mislukken, het verval in pure macht doet de problemen alleen maar toenemen. We moeten een andere oplossing uitdenken, gebaseerd op een andere invulling van autoriteit.

It takes a village to raise a child

De nieuwe basis voor autoriteit is in de groep te vinden. Als we dit toepassen op opvoeding en onderwijs, dan lijkt de oplossing – opvoeden door een collectief? – onrealistisch en zelfs onwenselijk. Opvoeden is toch de exclusieve taak van de ouders, en hoe organiseer je zo’n groep? Dat ouders de belangrijkste opvoeders zijn en blijven, is duidelijk. Tegelijk leven we in een maatschappij waar ouders steeds minder tijd kunnen doorbrengen met hun kinderen, en waarbij kinderen al heel vroeg opgevoed worden door een min of meer onderling verbonden groep mensen: familieleden, maar ook kinderverzorgsters, buren, iedereen in het onderwijs, voor- en naschoolse opvang, de sportclub, en vergeet de buschauffeur niet. In plaats van daar ach en wee over te roepen, kunnen we deze realiteit beter bewust aangrijpen als bron van een nieuwe autoriteit.

Dat is het voorstel van Haim Omer, hoogleraar aan de Universiteit van Tel Aviv. De nieuwe autoriteit bij opvoeding en onderwijs ligt bij een collectief rond het kind, en is vooral nieuw omdat ze geen pogingen doet om de oude versie te herstellen. De vernieuwing zit ’m in de vervanging van de klassieke top-down-autoriteit door een horizontale versie gedragen door meerdere mensen. In zijn boek beschrijft Omer heel pragmatisch hoe ouders en leerkrachten dit kunnen aanpakken. De bedoeling is dat ouders een beroep kunnen doen op en zelf deel gaan uitmaken van een ondersteunend collectief. Hetzelfde geldt voor de mensen uit het onderwijs, en in ideale omstandigheden zullen ouders en leerkrachten elkaar terugvinden in dit netwerk, overigens samen met de leerlingen.

Dit is de moderne vormgeving van het vroegere it takes a village to raise a child. In een tijdperk waarin één op de zeven kinderen opgroeit in een eenoudergezin is opvoeden vanuit een groep heel erg nodig.

Aanwezigheid door afstand en verschil

Autoriteit functioneert vanuit een vrijwillige onderwerping, een innerlijke dwang. Die komt er pas als de omgeving gedurende voldoende lange tijd jongeren verwachtingen voorhoudt. De voorwaarde daartoe is voor de hand liggend: die figuren moeten daadwerkelijk aanwezig zijn. Na verloop van tijd nemen kinderen die verwachtingen over, verschuift de externe dwang naar een interne, en hoeft die concrete aanwezigheid niet meer zo concreet te zijn.

Tegenwoordig is dit proces om twee redenen problematisch. Allereerst kunnen ouders steeds minder tijd met hun kinderen doorbrengen. Verder schrikken velen ervoor terug om een autoriteitspositie in te nemen, om een duidelijk ‘nee’ te laten horen. Deels menen ze dat zoiets niet hoort, deels omdat ze – vaak terecht – vrezen een brutale reactie te krijgen. De combinatie van gebrek aan tijd en de moeilijkheid om een duidelijke autoriteitspositie in te nemen doet sommige gezagsdragers kiezen voor een ‘zachte’ aanpak. Ze willen zich voordoen als vrienden en gelijken en niet als autoriteitsfiguren. Daarmee begaan ze een elementaire fout: autoriteit berust op verschil en afstand. Als mama haar veertienjarige dochter haar beste vriendin noemt, en paps zijn twaalfjarige zoontje aanspreekt als ‘mannen onder elkaar’, dan creëren ze een illusie van gelijkheid. Pubers zullen de situatie snel willen domineren, met herhaalde conflicten tot gevolg.

Dat laatste is precies wat die ouders niet willen, en de eenvoudigste manier om ruzies te vermijden is het verder beperken van hun toch al beperkte aanwezigheid. Daardoor ontstaat er een vicieuze cirkel, met als extreem resultaat dat sommige ouders bang worden van hun kinderen, en dan is het hek helemaal van de dam. Oudermishandeling beperkt zich al lang niet meer tot mishandeling van hoogbejaarde oudjes, en ook leerkrachten zijn bang voor psychologisch en zelfs fysiek geweld door sommige leerlingen.

De moeilijkheid om een duidelijke autoriteitspositie in te nemen en de keuze voor een zachte aanpak zijn ook op veel scholen zichtbaar, met dezelfde effecten. Leerkrachten die conflicten willen vermijden en hopen alles op te lossen door vriendjes te worden van hun leerlingen, door kringgesprekken en aanverwanten, krijgen steeds meer problemen op hun bord. Gevolg: ze proberen het directe contact met de leerlingen in te perken. De docentenkamer wordt een veilige burcht, toezicht houden op de speelplaats een rotklus en bepaalde gebieden (de fietsenstalling, de toiletten, het gedeelte van de speelplaats dat uit het zicht ligt, achter de gymzaal) zijn no go-zones, waar de leerlingen heersen. De machtsverhoudingen – het gaat niet langer over autoriteit – zijn omgekeerd, en elk conflict legt de basis voor het volgende.

Bij opvoeding en onderwijs is afstand nodig, maar dat moet niet resulteren in afwezigheid. Aanwezigheid is nodig, met afstand op grond van verschil. Mijn studenten moeten mij niet aanspreken bij mijn voornaam, ik ben niet een van hen, maar ze moeten me wel kunnen aanspreken. Ouders en leerkrachten moeten hun aanwezigheid heroveren, en – vooral – ze mogen daar niet alleen in staan. Ze zijn aanwezig als lid van een collectief. Haim Omer noemt dit waakzame zorg.

Waakzame zorg in plaats van controle

Controle is onpersoonlijk, heeft te maken met macht (command and control), en veronderstelt onmiddellijk ingrijpen (meestal straf). Controle wil bovendien totaal zijn, waardoor ze de kiem van mislukking in zich draagt. Hoe meer controlesystemen men installeert, hoe groter de kans op overtreding – een hyperbolische ontwikkeling van controlesystemen illustreert de verdwijning van autoriteit en een terugval naar macht. Zodra de controlerende figuur zich heeft omgedraaid, drijven de gecontroleerden de spot met hem en beraden ze zich op een volgende uitdaging. Pure macht vraagt om uitdaging en veroorzaakt een escalatie.

Autoriteit rijmt op tijd en duurzaamheid, en vereist slechts zelden een onmiddellijke reactie, eerder integendeel. Autoriteit vraagt een aanwezigheid die verder gaat dan alleen maar controle; ze behoeft volgehouden aandacht. Als ouder van een peuter of kleuter moet je ogen op je rug hebben, het gevaar komt van overal: de keldertrap, de oven, zelfs het keukengerei. Bij oudere kinderen worden die gevaren alleen maar complexer: de straat, de vriendjes, internet. Parentalisme (niet: paternalisme) is hier op zijn plaats. Ouders willen zorgdragen voor hun kinderen, daarom beslissen zij wat goed is voor hen. Als hun beslissingen niet beantwoorden aan de conventies, zullen ze gecorrigeerd worden vanuit de gemeenschap. In het voorstel van Omer: vanuit een collectief.

Waakzame zorg gebaseerd op aanwezigheid – het klinkt mooi. Maar als je als ouder je aanwezigheid opvoert, bots je binnen de kortste keren op dingen die je liever niet wist (je dertienjarige dochter staat te roken om de hoek). Doen alsof je het niet ziet of het schaapachtig vergoelijken is geen goed idee. Er frontaal tegen ingaan leidt tot escalatie en zal het probleem alleen maar verschuiven (je dochter rookt vanaf nu op plaatsen waar jij niet komt). Wat moet je dan wel doen? Dit voorbeeld staat toe om het onderscheid zichtbaar te maken tussen louter macht en autoriteit.

Veel ouders schrikken ervoor terug om een autoriteits­positie in te nemen, om een duidelijk ‘nee’ te laten horen

Macht eist gehoorzaamheid, en wel onmiddellijk (‘geef dat pakje maar hier!’), waardoor er een winnaar en een verliezer uit de bus komen. Het is niet zeker dat de ouder wint (‘zeg, ik heb dat wel van mijn eigen geld betaald!’). Beschuldigingen roepen verdediging en ontkenning op, wat weinig bijdraagt tot een oplossing. Een fikse straf al helemaal niet. Pure macht mislukt omdat ze onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eist.

Autoriteit is gericht op een toekomstige vrijwillige onderwerping, die veel minder aan één persoon gebonden is. Een ouder kan duidelijk maken dat roken allesbehalve een goed idee is, dat hij of zij erover zal praten met de andere ouder en met nog een paar sleutelfiguren, dat hij of zij er later (na het gesprek met anderen) op zal terugkeren. Al die mededelingen geven blijk van zorg en bezorgdheid. Dat de jongere dit pas (veel) later zal begrijpen, is geen probleem. Waakzame zorg heeft duurzame autoriteit als doel, wat haaks staat op onmiddellijkheid. En het gaat inderdaad over mededelingen, niet over zaken die voor discussie vatbaar zijn (roken ís zeer ongezond, punt). Zoals Hannah Arendt al wist: autoriteit werkt niet door overreding.

Het voorbeeld illustreert hoe een collectief werkt: ga te rade bij anderen – wat denken andere ouders over dit probleem (wanneer moet een vijftienjarige thuiskomen van een feestje?)? Sommige ouders zullen hun mening moeten bijstellen, anderen zullen zich gesterkt zien in hun overtuiging, en in beide gevallen vindt de autoriteit haar grond in een groep – grond die als zodanig gecommuniceerd wordt naar de jongere (‘ik heb de ouders van je klasgenoten gebeld, en zij vertellen mij dat…’). >

In deze benadering is het niet langer de vraag of een leerkracht of ouder voldoende autoriteit ‘heeft’ als individu. Geen enkele ouder of leerkracht kan autoriteit in z’n eentje hebben. Wie in z’n eentje ‘autoriteit’ bezit, heeft alleen maar macht. Een opvallend kenmerk van Omers benadering is dat we een beroep doen op mensen die naast ons staan, niet op iemand die boven ons uittorent (de directeur). De nieuwe autoriteit berust op een netwerk, wat meteen ook meer mogelijkheden biedt om de noodzakelijke aanwezigheid te garanderen. Dat netwerk bevat trouwens ook de leeftijdgenoten van de jongere; de sociale controle en druk die van de peer group uitgaat, zijn immens. De omvang van het netwerk bepaalt meteen een volgende voorwaarde: transparantie.

Gooi het in de groep – de voordelen van transparantie

Wanneer ouders problemen hebben met hun kinderen, zijn ze vaak geneigd die binnenskamers te houden. Maar zodra men iets verzwijgt, volgen er in het kielzog daarvan een heleboel andere dingen. De omvang van het niet-bespreekbare neemt hand over hand toe, net als het bijbehorende sociale isolement. Hierbij staat de ouder in de zwakste positie en wordt de jongere de machtige partij. In extreme gevallen volgt er zelfs chantage (‘van mij mag oma wel weten dat…’).

Ouders – en alleenstaande moeders helemaal – voelen zich vaak beschuldigd, in de hoek gezet en raken daardoor nog meer geïsoleerd. Geen wonder dat ze dingen verzwijgen en weinig meewerken met hulpverleners. Vandaar ook de terechte uitspraak van kinderpsychoanalytica Myriam Maes: ouders van kinderen met problemen voelen zich altijd mislukt, dus doe er als leerkracht of hulpverlener alsjeblieft niet nog een schep bovenop. Haal hen uit hun isolement, beschouw ouders als partners, niet als schuldigen. Ze zijn partners binnen een netwerk.

In het ideale geval zijn het de ouders zelf die de problemen – liefst zo snel mogelijk – naar buiten brengen, met als doel het vinden van een gemeenschappelijke houding. Wanneer een feestje op de kamer van je puberzoon ontaardt in comazuipen, dan kun je beter contact opnemen met de ouders van de andere feestvarkens in plaats van hen vanaf nu te mijden. Geheimhouding mislukt tegenwoordig hoe dan ook (de kans is vrij groot dat zoonlief tijdens het feestje een reeks gênante foto’s op Facebook heeft gepost).

Transparantie over problemen die vroeger binnenskamers bleven lokt een bepaalde emotie uit: schaamte, volgens Lacan de emotie die het best past bij wie de meesterpositie inneemt. Hoe pijnlijk ook, schaamte valt te verkiezen boven schuld. Schuld vraagt vooral om straf en zorgt vaak voor uitsluiting (de zondebok). Schaamte opent mogelijkheden tot herstel, waarbij de betrokkene een actieve rol krijgt. Omer legt daarbij een duidelijk accent: vermijd straf, ga voor herstel en – vooral – laat de jongere meedenken hoe hij of zij kan meewerken.

Autoriteit die een beroep doet op en berust bij een horizontaal netwerk is radicaal verschillend van de piramidale versie waar een patriarch top-down regeert. Dat laatste werkt niet langer; wie een alfapositie wil innemen, staat er alleen voor, en in plaats van loyale onderdanen ontmoet hij in de eigen rangen voornamelijk concurrenten, opportunisten en meelopers. Een dergelijke eenzame positie is precies wat Omer wil vermijden. Bij een confrontatie met een leerling hoeft een leerkracht zich niet langer de vraag te stellen hoe hij die leerling de baas kan worden; wel hoe hij een beroep kan doen op anderen: ‘Welke hulp kan ik van mijn collega’s verwachten?’ Let wel: van mijn collega’s; niet: van mijn directeur.

Bij de overgang naar een collectieve autoriteit moet men over een bepaalde drempel heen: deze aanpak gaat de confrontatie niet uit de weg. We hebben daar steeds meer angst voor ontwikkeld, zeker in opvoeding en onderwijs. Het verdwijnen van de traditionele autoriteit maakt dat zulke confrontaties nagenoeg altijd verglijden in gevechten rond macht. Daarbij zijn er alleen maar verliezers, die vervolgens uit zijn op wraak, waardoor de volgende confrontatie slechts een kwestie van tijd is. In een collectieve autoriteit verandert dat. Bij een confrontatie hoeft de volwassene niet te ‘winnen’ en is de jongere ook geen ‘verliezer’. Het succes hangt niet af van de instemming (lees: onderwerping) van de jongere, wel van de standvastigheid van de volwassene, in combinatie met diens overtuiging dat hij geruggensteund wordt door een groep.

Herstel van autoriteit betekent herstel van veiligheid. Als gevolg daarvan zullen kinderen en jongeren, die eerder sympathiseerden met bijvoorbeeld een pestkop, zich ook bij die groep voegen. Ze voelden zich gedwongen tot loyaliteit met de pestkop, deels uit angst, deels om bij de ‘winnaars’ te horen. Zodra dit patroon doorbroken wordt, verdwijnt dat. Ook volwassen pestkopalfa’s hebben een groep zogenaamd trouwe volgelingen, wier loyaliteit verdwijnt wanneer de alfa van zijn voetstuk valt.

Als we het over opvoeding hebben, is het belangrijkste verschil tussen macht en autoriteit dat macht volledige gehoorzaamheid eist, terwijl autoriteit autonomie toelaat. Aangezien autonomie de uiteindelijke doelstelling van opvoeding en onderwijs is, kunnen we daar maar beter op tijd mee beginnen. In de benadering die Omer voorstelt, gebeurt dit bijvoorbeeld door aan de jongere te vragen om zelf een oplossing voor de door hem veroorzaakte problemen voor te stellen (in plaats van een straf te moeten ondergaan) – een oplossing waardoor hij herstelt wat hij heeft beschadigd. Door dit herstel kan hij weer vertrouwen opbouwen in zichzelf en in de ander.

De aanpak beperken tot een individuele psychologische behandeling geeft een verkeerde boodschap: de leerkrachten/ouders kunnen de situatie niet aan, ze hebben te weinig autoriteit; het probleem ligt bij het kind, het is gestoord. De correcte plaats voor de psycholoog is ín de school, ín de leefgroep, als onderdeel van het collectief, en niet daarbuiten – in de groep bijvoorbeeld om de overgang naar een gedeelde autoriteit zo goed mogelijk te begeleiden, in een stijl die aansluit bij de geest van deze nieuwe autoriteitsvorm. Daarbij biedt het boek van Omer een pragmatische handleiding.

Het enorme voordeel van de methode – naast het feit dat ze werkt – is dat ze aansluit bij de huidige realiteit; kinderen worden de facto opgevoed door een ruimere groep mensen. Het nadeel van deze realiteit is dat niemand, ouder noch leraar, deze methode in z’n eentje kan toepassen. Dat laatste betekent niet dat deze methode ‘van hogerhand’ geïnstalleerd moet worden, integendeel. Zo’n verwachting hoort thuis in het klassieke model waar men hoopt dat ‘de top’ met een oplossing voor de dag komt (om die vervolgens te saboteren), het model waarin bijvoorbeeld leerkrachten zitten te wachten tot ‘de directie iets doet’ en erover klagen dat de huidige directeur ‘zo weinig gezag heeft’. Voor de toepassing van deze methode volstaat het dat een paar mensen er samen mee beginnen – de kans dat anderen zullen volgen, is heel groot. Daarmee dragen ze meteen bij tot wat onze tijd nodig heeft: het herstel van onderlinge verbondenheid.


Autoriteit

Paul Verhaeghe is klinisch psycholoog en psychoanalyticus. Hij is hoogleraar aan de Universiteit Gent en auteur van spraakmakende boeken als Liefde in tijden van eenzaamheid (1998) en Identiteit (2012). In zijn nieuwe boek Autoriteit gaat het over de autoriteitscrisis waarin het Westen verkeert nu het geloof in het patriarchaat is verdwenen. Politici zijn hun gezag kwijt en ouders hebben geen controle over het gedrag van hun kinderen. Autoriteit glijdt daardoor af naar pure macht.

In Autoriteit onderzoekt Paul Verhaeghe de oorzaken van de autoriteitscrisis op het gebied van onder meer de opvoeding, het onderwijs, de politiek en de economie. En hij komt ook met een nieuwe, moderne invulling van autoriteit: de groep, die een individu of instelling gezag verleent – van ouderverenigingen en burgergroepen tot aandeelhoudersvergaderingen. Als maatschappij staan we volgens hem op een splitsing: richting macht of richting nieuwe autoriteit.

Autoriteit wordt op maandag 14 september gepresenteerd in Paradiso te Amsterdam, vanaf 20.00 uur. Journalist en programmamaker Coen Verbraak zal Paul Verhaeghe interviewen.

Autoriteit verschijnt 8 september bij uitgeverij De Bezige Bij (272 blz., € 19,90).


Beeld: (1) Zodra de controlerende figuur zich heeft omgedraaid, drijven de gecontroleerden de spot met hem en beraden ze zich op een volgende uitdaging (Corbis / HH); (2) (Getty Images)