Parijs – Place des Vosges oogt sereen. Op de bankjes koesteren toeristen zich in een waterig november zonnetje. Onder de kastanjes voeren kinderen de duiven en op een grindpad langs het hek doet een man tai-chi- oefeningen. Ook in de omliggende straten van de hippe wijk is het nog rustig. Winkeliers maken een praatje op de stoep; obers in onberispelijk zwart-wit zetten de tafeltjes van de verwarmde terrassen buiten. In de Rue François Miron houdt de lokale afdeling van de Parti Socialiste in het 4e arrondissement haar wekelijkse spreekuur.

Achter het raam van de tot debatruimte omgebouwde winkel prijkt een affiche waarop Pierre Moscovici, socialistisch europarlementariër en pleitbezorger van het «Oui», de militants oproept toch vooral «met verantwoordelijkheidsgevoel» te stemmen. Binnen zet Albert Sernisse, verzetsheld uit de Tweede Wereld oorlog en naar eigen zeggen de oudste militant van de stad, de blauwe plastic stoeltjes in een kring. Zo’n 150 militants zullen zich hier volgende week uitspreken over de Europese Grondwet.

Albert Sernisse: «Sinds 1942 ben ik lid van de socialistische partij. Die was toen illegaal. Onder de Duitse bezetting heb ik gezien wat oorlog is, dus ben ik Europa dankbaar. Vrede en welvaart, dat betekent het voor mij. Maar begrijp me niet verkeerd: ik weet ook wel wat er gezegd wordt over die grondwet, dat die te liberaal zou zijn, en tot op zekere hoogte ben ik het daarmee eens. Maar daarvoor wil ik Europa niet riskeren. Nu tegenstemmen betekent stilstaan en stilstaan betekent achteruitgaan. Daarom stem ik voor. Maar praat anders eens met mijn vriend de advocaat.» Sernisse maakt een gebaar richting de deuropening, waardoor een dikke man van een jaar of zestig met baard en een enorme bril naar binnen komt.

«Over die zogenaamde grondwet kan ik kort zijn», begint de advocaat. «Hoe is dat verdrag tot stand gekomen? De regeringen van de lidstaten hebben eerst een conventie benoemd. Na veel gedoe heeft die toen op 18 juni een tekst geproduceerd. Het is waar, wij als burgers mogen ons daar nu over uitspreken, maar als jurist ga ik daar niet in mee. De burgers van de lidstaten hadden de leden van de conventie moeten kiezen, niet de regeringen. Dan was het een legitieme constituante geweest. Nu zitten we met een ultraliberaal verdrag waarin de open markt en de vrije concurrentie heilige koeien zijn. Ja, zeggen de voorstanders dan, laat ons nu gewoon voor stemmen, dan zetten we dat in Brussel achteraf wel recht. Maar dat kan dus niet. Het verdrag is onherroepelijk. Daarom stem ik tegen. Ik laat me niet weerhouden door paniekzaaiers die roepen dat Europa dan in een crisis raakt waarvan rechts uiteindelijk zal profiteren.»

Op de Parti Socialiste na hebben alle Franse politieke partijen inmiddels kleur bekend. Vóór zijn de UMP van Chirac en de UDF van François Bayrou. Tegen zijn het Front National van Jean-Marie le Pen, de soevereinisten rond Jean-Pierre Chevènement, de communisten van Marie-Georges Buffet en al wat zich daar links van ophoudt.

Sinds François Hollande, leider van de socialisten, besloot de leden te laten beslissen, woedt er een felle strijd binnen de PS. Het Oui-kamp wordt aangevoerd door Hollande, oud-minister van Economie Dominique Strauss-Kahn en oud-minister van Onderwijs Jack Lang; het Non-kamp door Laurent Fabius, oud-premier en tweede man van de PS.

Hoezeer de kwestie de partijprominenten obsedeert bleek wel uit de reacties op de herverkiezing van president Bush begin november. «Bush», aldus Lang in Le Monde, «zal oorlogszuchtiger, roekelozer en heerszuchtiger zijn dan ooit tevoren. Daarom moet Europa één kracht zijn, een werkelijk contrapunt. Meer dan ooit is het daarom van belang dat men ja zegt tegen de grondwet.» Fabius stelde het in dezelfde krant precies andersom: «De herverkiezing van Bush betekent dat Europa sterk moet zijn en om dat te bewerkstelligen is het nodig dat we een goede grondwet hebben, een andere dus dan die ons nu is voorgelegd.»

In Une certaine idée de l’Europe, het vlugschrift dat hij twee weken geleden publiceerde, herhaalt Fabius nog eens zijn belangrijkste argument dat de grondwet «het liberalisme in het marmer beitelt». In de gelijktijdig verschenen open brief doet Strauss-Kahn dit argument af als «ronduit demagogisch». De stelling dat de grondwet de markt en vrije concurrentie verheerlijkt noemt hij onzinnig: «Is die formulering soms iets nieuws? Nee, zij dateert uit 1957 en is in elk verdrag opgenomen, zonder dat er ooit bezwaar tegen werd gemaakt.»

In het buitenland wordt het debat nauwlettend gevolgd. Direct nadat ze hun handtekening onder de grondwet hadden gezet, spoedden de ministers van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer (Duitsland) en Miguel Angel Moratinos (Spanje) zich naar de Franse hoofdstad. In het amfitheater van het prestigieuze Institut d’Études Politiques, onderdeel van Sciences-Po waar de Franse politieke en bestuurlijke elite wordt gekweekt, traden zij in debat. Moratinos stelde dat wat Frankrijk gaat beslissen «cruciaal» is en wees op de grote verantwoordelijkheid van links. Fischer stelde dat van een socialistisch nee een «extreem negatief effect» zal uitgaan en zei als «voormalig linkse activist» niets te begrijpen van «de rationaliteit van degenen die menen dat de grondwet niet sociaal genoeg is».

Waarom is de Europese Grondwet juist bij de Franse socialisten zo’n belangrijk punt? In zijn werkkamer aan Boulevard Saint Germain wijst Marc Lazar er geamuseerd op dat er ook in Malta een fel debat onder de socialisten woedt. «Maar het is waar», vervolgt Lazar, decaan van de École Doctorale van Sciences-Po en kenner van het Europese socialisme, «een debat zoals dat nu in Frankrijk wordt gevoerd is bepaald zeldzaam in Europa.» Lazar wijst erop dat niet alleen de socialisten in Frankrijk verdeeld zijn over Europa: «Mitterrand was een verklaard Europeaan, maar zijn referendum over Maas tricht haalde het in 1992 ook maar net. Heel Frankrijk is verdeeld over Europa. Het onderliggende sentiment bij de tegenstanders is de angst voor het verlies van identiteit. Ook bij de socialisten speelt dat mee. In Frankrijk weten socialisten waar ze voor en tegen zijn; in Europa is dat allemaal veel onoverzichtelijker. Daar komt bij dat de Franse socialisten zichzelf altijd als een lichtbaken voor Europa hebben beschouwd. Zij willen Europa hun idee van het socialisme opleggen. Net als de communisten moeten de radicale elementen binnen de Parti Socialiste niets hebben van de globalisering of het neoliberalisme, hechten zij sterk aan verworvenheden als de 35-urige werkweek en zijn ze wars van reformisme. Ook Labour in Engeland en de SPD in Duitsland kennen een radicale vleugel, maar in tegenstelling tot die landen zijn de radicalen in Frankrijk in staat een belangrijk stempel op de partij te drukken.»

Dat verklaart volgens Lazar ook waarom voorstanders als Hollande en Strauss-Kahn bij de militants op zoveel weerstand stuiten: «Zij verdedigen een compromis dat ver afstaat van het zelfbeeld van de doorsnee Franse socialist. Daarbij komt dat de Franse politieke cultuur er altijd een van conflict is geweest. Daarom hebben tegenstanders het veel gemakkelijker. Die roepen nee en daarmee basta. Alles zal afhangen van wat de leden op 1 december het zwaarst zullen laten wegen. De internationale verhoudingen en hun afkeer van Bush? Dan wint het ja. Het sociale gezicht van Europa? Dan wint het nee.»

En dan is er nog de factor Chirac. «Een stem voor de grondwet betekent nog een keer stemmen op Chirac», zo luidt een veel gehoorde leus bij de tegenstanders van de grondwet. Voorstanders zijn doodsbenauwd dat de militants 1 december zullen aangrijpen om een openstaande rekening met hun liefste vijand te vereffenen. Beroofd van hun eigen kandidaat stemden de socialisten in 2002 massaal op Chirac toen deze het tijdens de tweede ronde van de presidentsverkiezingen moest opnemen tegen Le Pen. Is er een zoetere wraak denkbaar dan een Chirac die in 2005 in Brussel moet gaan uitleggen dat zijn land tegen de grondwet heeft gestemd en daarmee oorzaak is van een crisis zonder precedent? Behendig draaien de voorstanders de redenering om: «Als ja-stemmen gelijk staat aan stemmen op Chirac», schrijft Ouisocialiste.net, «dan staat nee-stemmen gelijk aan stemmen op Le Pen, Chevènement en de soevereinisten.»

Een intrigerende vraag blijft in hoeverre de posities van de partijprominenten zijn ingegeven door persoonlijke ambities. Neem Fabius. Zijn keuze voor het non was in lijn met eerder geuite bedenkingen over de richting van het Europese project. Maar tegelijk biedt deze positie – betrokken nadat een eerste peiling uitwees dat een meerderheid van de militants van plan is tegen de grondwet te gaan stemmen – hem een podium zich binnen de partij als leiderfiguur te profileren. Laurent le Magnifique luidde zijn bijnaam op de École Nationale d’Administration, die sinds 1945 een gestage stroom van ambassadeurs, topambtenaren en presidenten voortbrengt.

Dat Fabius – gepromoveerd op een dissertatie over Rabelais en op zijn 37ste de jongste premier ooit – zichzelf capabel acht, staat buiten twijfel. «Men verstopt geen olifant achter een bosaardbei», antwoordde hij toen een interviewer eens zijn tweede plaats achter Hollande op de lijst ter sprake bracht. Ook van zijn politieke ambities maakte hij nooit een geheim. «C’est mon tour», heeft hij sinds Jospins val in 2002 herhaaldelijk laten weten. Helemaal onbegrijpelijk is het dus niet dat critici hem ervan verdenken het debat over de grondwet als een opstap naar de socialistische presidentskandidatuur te gebruiken. Maar wat voor Fabius geldt, gaat in meer of mindere mate ook op voor Hollande, Strauss-Kahn en Lang. Allemaal azen zij op het Elysée, en bij ieder argument dat zij voor de grondwet aandragen, houden zij steeds ook de blik op de verkiezingen van 2007 gericht. Met instemming nam Lang vorige week kennis van de uitslag van een enquête, gepubliceerd in Le Nouvel Observateur, waaruit hij als «bon candidat» voor de socialistische presidentskandidatuur te voorschijn kwam.

Inmiddels is het debat zijn slotfase ingegaan. Tegen «het ja van de verantwoordelijkheid» bracht Fabius vorige week «een nee van de wilskracht» in stelling. Lang waarschuwde voor een «tweede 21 april 2002», een referentie aan de dag dat Jospin het in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen aflegde tegen Le Pen, en bestempelde het non als een «stem op Bush». Strauss-Kahn verklaarde dat de socialisten het presidentschap wel kunnen vergeten in het geval van een overwinning van het non en zei te wensen dat de partij nu eens zou breken met de radicaliteit, «die infantiele ziekte van het Franse socialisme».

Dat vooral jongeren desondanks bereid zijn het erop te laten aankomen, wordt duidelijk tijdens een gesprek met David Lebon, voorzitter van de Mouvement des Jeunes Socialistes. In zijn met affiches behangen kantoortje, diep weggestopt in het hoofdkwartier van de PS aan de Rue de Solférino, legt hij uit waarom meer dan tachtig procent van de jonge socialisten op 1 december tegen de grondwet zal gaan stemmen: «Waar wij ons kwaad om maken is de eenzijdige omarming van de markt die uit de grondwet spreekt. Neem de verplaatsing van de productiecapaciteit naar lagelonenlanden binnen de EU. In theorie biedt de grondwet ons de mogelijkheid om dit fenomeen te controleren. Maar in de praktijk zal dat onmogelijk blijken, omdat voor alles wat belastingzaken en heffingen betreft het principe van unanimiteit blijft gelden. Ik begrijp ook wel dat zo’n verdrag als dit tot op zekere hoogte altijd een compromis is. Maar dit is een tekst die het liberalisme institutionaliseert.»

Is Lebon bereid de gevolgen te dragen van een crisis in Brussel? Lebon: «Als het non wint staat de partij natuurlijk op z’n kop. Maar tegelijk ben ik benieuwd wat er bij onze zuster partijen in de rest van Europa zal gebeuren. Zeker lijkt me dat ook daar het debat dan goed op gang zal komen. Jullie PvdA heeft het niet aangedurfd haar leden over Europa te consulteren, maar de kans bestaat dat de achterban dat alsnog afdwingt. Dat zou ik al een heel mooi resultaat vinden. Wat wij met ons non hopen te bereiken is dat de Brusselse elite onder ogen ziet dat Europa al lang in een crisis verkeert. Van daaruit kunnen we bouwen aan een werkelijk sociaal Europa waarin ook burgers een stem hebben. In 1973 hadden de socialisten de leus geadopteerd: ‹Europa zal socialis tisch zijn of het zal niet zijn›. Ik zou willen zeggen: Europa zal sociaal zijn of het zal niet zijn.»

«De weg van Europa is die van het compromis», verklaarde Jospin vanaf het Île de Ré, het eiland voor de Atlantische kust waar hij zich sinds zijn vertrek uit de Franse politiek verschanst. Maar is het compromis ook de weg van Frankrijk? «De Fransen», schreef de historicus Jacques Julliard, «zijn de erfgenamen van de gevechten van de Franse Revolutie en het arbeiderssocialisme. Sinds twee eeuwen beschouwen zij de politiek als de voortzetting van de oorlog met andere middelen.»

Op 1 december, en daarna in 2005, zal blijken in hoeverre de oude reflexen in Frankrijk nog steeds levend zijn.