Januari 2022. De koeltorens van de bruinkoolgestookte elektriciteitscentrale van de Duitse energiegigant RWE weerspiegeld in een plas water in Neurath, West-Duitsland © Ina Fassbender / AFP / ANP

Lang voordat de Club van Rome was opgericht, plaatste Joop den Uyl al vraagtekens bij onze obsessie met mateloze economische groei. Het ging hem om de kwaliteit van het bestaan. En die was volgens hem slechts zijdelings gerelateerd aan economische groei. Desalniettemin is de modelmatige en empirische focus op groei hardnekkig.

Aandacht voor economische groei is zo oud als de economische wetenschap zelf. Zo bestudeerden Adam Smith, Thomas Malthus en David Ricardo al temporele en geografische welvaartsverschillen. Toch duurde het tot de jaren vijftig van de vorige eeuw totdat economen aan de hand van theoretische modellen economische groei verklaarden en de noodzaak ervan onderbouwden.

Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft het denken over groei een vlucht genomen, met een centrale rol voor het neoklassieke, exogene Solow-groeimodel. Theoretisch gezien is economische groei daarin nodig om in ieders behoeften te kunnen blijven voorzien en om mensen aan het werk te houden.

De economische groeimodellen geven weliswaar theoretische argumentatie voor waarom economische groei noodzakelijk is om ons inkomensniveau op peil te houden, maar dat neemt niet weg dat welvaart breder is dan inkomen. En dat het bruto binnenlands product (bbp) maar zijdelings gerelateerd is aan welvaart.

Het bbp werd in 1934 door de Amerikaanse econoom Simon Kuznets ontwikkeld in opdracht van het Amerikaanse Congres. Kuznets waarschuwde al bij de invoering tegen misbruik en tunnelvisie: ‘the welfare of a nation can scarcely be inferred from a measure of national income’. Volgens Kuznets was het dus niet de bedoeling om bbp gelijk te stellen aan welvaart. Bovendien moest rekening worden gehouden met de kosten en kwaliteit ervan.

Deze waarschuwingen werden door politici die meetbare beloftes wilden doen in de wind geslagen. Het bbp werd na de Tweede Wereldoorlog al snel een doel op zich. Het gaf politici houvast. De nieuwe maatstaf hielp president Franklin Roosevelt om zijn New Deal te verkopen. En zo werd president John F. Kennedy verkozen met de belofte om de economie jaarlijks met vijf procent te laten groeien.

Ook in de politiek werden er echter vraagtekens geplaatst bij het bbp, nota bene door de jongere broer van John F. Kennedy. Het bbp ‘measures neither our wit nor our courage, neither our wisdom nor our learning, neither our compassion nor our devotion to our country’, zo betoogde senator Robbert Kennedy. ‘It measures everything in short, except that which makes life worthwhile.’

Econoom en Nobelprijslaureaat Joseph Stiglitz pleit voor een einde aan bbp-fetisjisme. Volgens hem kan een complexe samenleving niet teruggebracht worden tot één cijfer. Bovendien kan ons streven naar een hoger bbp leiden tot slechtere levensstandaarden. Stiglitz legt zelfs een verband tussen de verkeerde meetinstrumenten en de opkomst van populisme.

Want het samenvatten van een complexe samenleving in één cijfer onttrekt de verschillen aan het zicht. Verschillen die de samenleving kunnen ontwrichten en die de Raad van State een fundamentele zorg noemde. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) waarschuwt tegelijkertijd voor de dreiging dat de winnaars op alle terreinen winnen en de verliezers op alle terreinen verliezen.

De samenvatting van onze welvaart in één cijfer onttrekt ook de toekomst aan het zicht. ‘In the long run we are all dead’, was een van de gevleugelde uitspraken van John Maynard Keynes. Maar op de lange termijn levert de huidige groei van het bbp schade op voor het klimaat. Sterker, als schade in de vorm van een olielek moet worden opgeruimd, dan leidt dat zelfs tot een toename van het bbp.

De groeiende kritiek heeft geleid tot een aantal nieuwe perspectieven op de relatie tussen groei en welzijn. Dat zien we bijvoorbeeld terug in de uitwerking van de ‘donuteconomie’ door Kate Raworth. In haar donutmodel wordt voorzien in de behoeften van iedereen binnen de mogelijkheden van de planeet, met een balans tussen mens en natuur.

Verder leren we van neuro-economen dat geld hetzelfde effect heeft op onze hersenen als drugs: het werkt verslavend en er is steeds meer nodig voor hetzelfde effect. Gelukseconomen bevestigen dat we wennen aan welvaart en steeds meer nodig hebben voor hetzelfde geluksgevoel. Met de Easterlin Paradox tot gevolg: landen worden als geheel wel rijker, maar niet gelukkiger. Daarnaast blijkt dat ervaringen een langduriger geluksgevoel geven dan materiële welvaart.

Op vergelijkbare wijze pleit Joseph Stiglitz samen met economen Jean-Paul Fitoussi en Martine Durand voor een breder welvaartsbegrip bij het formuleren van economisch beleid. In plaats van een specifieke focus op groei van het bbp dient volgens hen ook juist gekeken te worden naar duurzaamheid, inkomensverdeling en inclusievraagstukken.

Den Uyl vindt steeds meer economen aan zijn zijde. Zij pleiten ervoor groei te beschouwen als middel ten behoeve van brede welvaart in plaats van als doel op zich. En het lijkt evident dat het toewerken naar en toepassen van een breder meetinstrument voor groei de volgende stap is voor de politiek. Minister van Financiën Sigrid Kaag hanteerde in haar startnota een bijzondere definitie van brede welvaart, namelijk stabiliteit gedurende fluctuaties. Dat belooft alvast weinig goeds voor het toewerken naar een breder meetinstrument voor groei vanuit het kabinet.

Esther-Mirjam Sent is hoogleraar economie aan de Radboud Universiteit en voorzitter van de Partij van de Arbeid