Amia Srinivasan in haar kantoor op de universiteit van Oxford © Suki Dhanda / Guardian / ANP

Het is tijd om na te denken over macht en seks, over wat seksuele ‘grenzen’ en rechten zijn, en hoe we die als maatschappij opstellen en bewaken. Is het mogelijk om een gedeelde seksuele moraal te hebben of levert seks hoe dan ook strijd op? Over die vraag schreef socioloog en feminist Amia Srinivasan de essaybundel Het recht op seks, deze maand in vertaling verschenen. Srinivasan laat in vijf essays zien bij wat voor paradoxen je terechtkomt als je probeert verandering te brengen in het allerprivéste en toch allerpolitiekste deel van ons leven.

Mijn favoriete essay in de bundel heet Over niet met je studenten naar bed gaan. Daarin beschrijft Srinivasan de regels die stapsgewijs tot stand zijn gekomen om het seksleven van studenten en docenten op universiteitscampussen aan banden te leggen, en vraagt ze zich af of die regels wel het beoogde effect hebben. Het is opvallend dat Srinivasan de theorie verkent dat seks binnen een machtsverhouding te verwachten is. Het is inherent opwindend om iets geleerd te krijgen, schrijft Srinivasan: erotische en intellectuele energie zijn makkelijk voor elkaar aan te zien en zwengelen elkaar aan, dus het is geen wonder dat studenten (of zeg maar gerust studentes, dat mag van Srinivasan, die prettig genoeg geen doekjes windt om het feit dat het toch vaak gaat om mannelijke docenten en vrouwelijke studenten) op hun docenten vallen. Degene in de positie van leermeester hoort dit te begrijpen. De student verlangt naar kennis en volwassenheid, en wie die hunkering omzet in iets erotisch, of wie dat laat gebeuren, doet de student tekort. Maar daar stuit ze op de paradox: doen we de studente niet óók tekort als we haar machteloos en dus handelsonbekwaam verklaren?

‘Overschrijding is geen reden voor regulering, zeker als het om seks gaat,’ schrijft Srinivasan. Als dit zo is, dan hoeft dus niet elke grens ook een wet te zijn en is seksueel overschrijdend gedrag dus toch meer een kwestie van fatsoen (een vaag woord in een collectie ondefinieerbare woorden als macht, grens, wederkerigheid, liefde en zelfs seks). Srinivasan, die zelf docent is, schrijft dat het lesgeven ook inherent opwindend is, de studenten zijn immers jeugdig, onbezonnen, en onbeschreven. De verleiding is groot om bier met ze te drinken en het laat met ze te maken om in de buurt van die jeugdigheid te kunnen zijn. Maar op een gegeven moment moet je als docent simpelweg naar huis gaan, concludeert ze. Je kunt er duizend regels, grenzen en wetten tegenaan gooien, maar uiteindelijk moet die gedachte er zijn bij de docent zelf. Een kwestie van fatsoen.

En kunnen we er dan vrede mee hebben dat we geen controle hebben over de fatsoenswichelroede van een ander? Kun je overschrijding signaleren zonder in te grijpen? Kan iets verontrustend, onsmakelijk of moreel verwerpelijk zijn en toch gewoon mogen bestaan? Ja, zeker, dat geldt bijvoorbeeld wel voor seksuele handelingen die van mij niet zo nodig hoeven maar waar hele pornocategorieën omheen bestaan. Maar geldt het ook voor de seksuele agressie van mannen? Is het productiever om het bestaan daarvan te accepteren, of om de mogelijkheid van het uitbannen voor ogen te houden? In mijn opvoeding, die ik bij nader inzien als ouderwets zou bestempelen, heb ik geleerd dat die agressie nou eenmaal bestaat. Alle gewone mannen zijn op een aandoenlijke manier onverbeterlijk – loeren, rokkenjagen, porno kijken; ik leerde dat dit onschuldig jongensgedrag betreft. Er zullen óók altijd mannen zijn die echte ‘viezeriken’ of ‘engerds’ zijn, en die ga je uit de weg, en als er eentje toch iets probeert dan geef je een harde gil. Simpel.

Helpt het om mannelijke seksuele agressie als een alomtegenwoordig natuurverschijnsel te beschouwen? De vraag die daaraan voorafgaat is: is hun begeerte in het algemeen een natuurverschijnsel?

Kunnen we er vrede mee hebben dat we geen controle hebben over de fatsoenswichelroede van een ander?

Deze zomer kwam ik een paar zelfbenoemde boze feministen tegen die een Franse theatergroep vormden. Toen ik al een tijdje mijn beklag aan het doen was over de liefde en mannen in het algemeen, kreeg ik de vraag: ‘But why do you not become a political lesbian?’ Waarom besloot ik niet om gewoon niet meer met mannen naar bed te gaan? Dat ik hetero was, was mij ooit aangepraat, dat kon er zo weer uitgepraat worden. Voor mij, een feminist die leeft in de tijd van sex positivity, is het politiek lesbisme een vreemd ouderwetse retro-feministische stroming die het idee van begeerte zo ver heeft gedeconstrueerd dat de seksuele wensen van het individu niet alleen gevormd maar integraal geboren worden uit de maatschappij. Niet het lichaam, niet de feromonen, maar het patriarchaat zou mij tot hetero hebben gemaakt.

Eigenlijk is de vraag van de boze Franse feminist, en dat is zoals bij veel vragen in de zachtere wetenschappen een onbeantwoordbare vraag waarvan het nog maar de vraag is of het antwoord überhaupt van belang is: bestaat seksuele begeerte echt? Is het iets pre-maatschappelijks, of is het ons ingegeven door het patriarchaat en andere machtsstructuren zoals ras, leeftijd, en klasse? Om weer terug te grijpen op het natuurverschijnsel ‘de engerd’: valt een docent op zijn studenten doordat ze van vruchtbare leeftijd zijn en hij als oudere man een biologisch ingebakken drang heeft om zich over jonge vrouwen te ontfermen? Of komt die begeerte alleen voort uit de macht die wij voor hem bedacht hebben door de universiteit uit te vinden, en zou dus in theorie in een wereld zonder macht een vijftigjarige man omringd kunnen zijn door meisjes van twintig zonder ermee naar bed te willen?

De essays van Amia Srinivasan duiken steeds op deze manier in heikele seksuele vraagstukken en de vele (futiele) pogingen die we hebben gedaan om ze op te lossen. Een seksuele kwestie is nooit eenduidig te bekijken en er bestaan geen absoluten, dat blijkt. De losse elementen van deze vraagstukken weerspiegelen elkaar, vervormen en kaatsen terug als in een spiegelpaleis, meningen die ooit uiterst conservatief waren zijn nu progressief en andersom.

Bijvoorbeeld in een essay over pornografie: is porno, soms gewelddadig, vaak spelend met machtsstructuren, geërotiseerde vrouwenonderdrukking of een vrije uitdrukking van vrouwelijke seksualiteit? Daarover veranderen we steeds van mening. In een essay over prostitutie: is onze hedendaagse neiging om sekswerk als ‘gewoon werk’ te bestempelen een gemakzuchtige manier om genderongelijkheid in die sector te negeren? Of is dat paradigma broodnodig om sekswerkers een leefbaar bestaan te geven? Hebben mensen die het moeilijk hebben binnen de seksuele markt – bijvoorbeeld mensen met een handicap of obese mensen – het recht op seks? En als zij dat wel hebben, waarom dan niet de involuntary celibates die uit seksuele frustratie studentenhuizen overhoop schieten? En helpt het om staat en wet in te zetten tegen seksuele agressie, als dat de thuissituatie van de slachtoffers alleen maar verergert?

Dat is het interessantst aan de essays van Srinivasan. Ze laat zien dat seks zelf, en hoe de maatschappij met seks omgaat, eigenlijk onvermijdelijk slachtoffers met zich meebrengt, alle goede bedoelingen ten spijt.

En wat zijn onze bedoelingen dan? Hebben we überhaupt een gemeenschappelijk doel als het om seks gaat? Als zachtheid, wederzijdsheid en gelijkheid ons doel zijn, dan plaatsen we het belang van seksuele veiligheid boven dat van seksuele vrijheid. Is het dan tijd om te accepteren dan ‘vrijheid’ op veel maatschappelijke vlakken niet meer ons hoogste doel is? De vraag die Srinivasan stelt is of grootschalige vrijheid vrouwen uiteindelijk ten goede komt, of dat dezelfde vrijheid die ze in staat stelt om te werken, om seks te hebben met wie ze willen, om zich te kleden zoals ze willen, uiteindelijk weer tot hun eigen onderdrukking leidt, in de vorm van uitbuitende pornografie, prostitutie en ongelijkwaardige (dus schadelijke) verhoudingen met mannen die macht over ze hebben.

De term ‘seksuele vrijheid’ gaat hoe dan ook voorbij aan datgene wat de meeste vrouwen werkelijk onvrij maakt – niet hun gender maar hun sociale en economische omstandigheden. Srinivasans oplossing is dan ook geen geringe: het kapitalisme omverwerpen, en daarmee seksuele vrijheid én gelijkheid vinden. Ik wil niet al te pessimistisch zijn, maar als dat de enige oplossing is, dan geeft ze het eigenlijk toe: dit lossen we nooit op.