Ook als recensent kun je in nogal wat valkuilen terechtkomen, en één daarvan is dat je in je recensie de toon van het te bespreken werk overneemt. Poëtisch getoonzette verhalen, zoals die van Margriet de Moor, en idiosyncratisch proza zoals dat van Charlotte Mutsaers, roepen nogal eens het meest poëtische en idiosyncratische in de recensentenziel wakker, zoals al dan niet opzettelijk leutig werk vaak de leukste thuis dreigt te doen ontwaken. In het geval van de nieuwe roman van Willem Jan Otten, Specht en zoon, moet de recensent ervoor oppassen niet diepzinniger te willen zijn dan de schrijver. Het zou namelijk zonde zijn om een roman die zich tamelijk lekker weg laat lezen en de lezer even tamelijk vrij laat ermee te doen wat hij wil, dicht te spijkeren met een zwaarwichtige interpretatie.
Toch verleidt Specht en zoon daartoe, natuurlijk, zou ik er bijna aan toevoegen. Natuurlijk, want anders zou ik er niet over beginnen. En natuurlijk, ander werk van Otten indachtig. «Ik zoek het hier, in afgemeten regels», dichtte hij ooit. Kernachtiger kan zijn werk niet worden gekarakteriseerd. Zijn zoeken heeft geleid tot essays, toneelstukken, gedichten en romans, die zowel op de millimeter (lees: regel) beschouwd als in hun totaliteit wezenlijk zijn, en onthullend. «Ik heb altijd boeken willen schrijven waar ik later niet over kon praten, die de blik van de ander ondraaglijk maken», noteert de Franse schrijfster Annie Ernaux in haar autobiografische roman De schaamte (1997). Ik wil Otten niet andermans intenties in de schoenen schuiven, maar precies die spanning tussen zien en wegkijken, articuleren en verzwijgen, is in zijn werk voelbaar en maakt het sterk en kwetsbaar tegelijk.
Specht en zoon is het verhaal over de portretschilder Felix Vincent die van de rijke industrieel Specht de opdracht krijgt zijn zoon te schilderen. Vincent schept er een eer in «naar het leven» te werken, onder het mom: als het niet naar het leven is, is het naar niets. De zoon van Specht blijkt echter gestorven: Vincents opdracht is hem met zijn portret weer tot leven te wekken. «Je kunt iets zeldzaams», zegt Specht tegen hem. «Iemand laten leven.» Tegen zijn principes in, enigszins gedreven door geldnood, aanvaardt Vincent de opdracht. Het grote doek dat hij eigenlijk bestemd had om een oude ambitie te verwezenlijken, het schilderen van een Piëta, wordt te voorschijn gehaald om de geadopteerde zoon van Specht, Singer, te vereeuwigen.
Bijzonder aan de roman is allereerst het gekozen vertelperspectief: we krijgen de wording van een kunstwerk wel van zeer nabij voorgeschoteld, namelijk vanuit het te beschilderen doek zelf. Vanuit dit nederige standpunt is degene die het doek zal transformeren tot een schilderij niemand minder dan Schepper. «Schepper! neuriede ik met al mijn spieën, schepper! Doe met mij wat je wil! Maak iemand van mij!»
Dit perspectief geeft Specht en zoon de glans van een scheppingsverhaal, flirtend met zowel «het» scheppingsverhaal als met een sprookjesachtige variant à la Pinocchio. Ook biedt het Otten de gelegenheid om speels en luchtig de dilemmas en strevingen van de scheppende artiest onder woorden te brengen, zonder dat hij hem zwaar hoeft te laten tafelen met collega-artiesten in een kosmopolitische setting. De handeling centreert zich hier in een atelier in een aangebouwde serre van een Gooise villa, Nimmerdor genaamd. «Een serre op het noorden, waar pas eind februari, tegen zessen s avonds, de zon in komt schijnen.» Het doek voelt niet alleen de vochtige kou optrekken, maar ziet en hoort ook alles wat zich in het atelier afspeelt. Van Vincent komt hij bijvoorbeeld te weten dat hij iemand wil zijn van wie je nooit zou denken dat hij kunstenaar is. «En dat geldt, zegt hij, ook voor wat ik maak. Als je een ding van mij ziet, moet je geen seconde aan mij hoeven denken.»
Kunstmatiger is het bijna niet te bedenken een pratend schilderij, getverdemme maar Otten doet het je vergeten, omdat hij je nieuwsgierig maakt naar het drama van de gestorven zoon. Wie is hij, hoe is hij gestorven, is die Specht niet gewoon een pedofiel die zijn schandknaapjes van ver haalt? Vernuftig zwenkt Otten tussen schouwspel en contemplatie in een consequent simpele verteltoon. Het naïeve gezichtspunt van het werk-in-wording maakt dat alles wat normaal niet wordt benoemd nu vanzelfsprekend onder woorden wordt gebracht: «Dus dit is wat mensen bedoelen als ze zeggen dat ze verlegen zijn.» En passant wordt de liefde bedreven, overspel gepleegd, hardcore porno bekeken en een kind op de wereld gezet. Tot en met de laatste bladzijde valt Specht en zoon te genieten als een verhaal zinderend van spanning, dat je tegelijkertijd het gevoel geeft dat je de tiendelige Dekalog van Kieslowski voorgeschoteld krijgt, teruggebracht tot het essen tiële drama van schuld en onschuld. «Misschien wil ik wel eenvoudig iets schrijven wat je, per trein naar Vlieland reizend, tussen instappen en aan land gaan, helemaal gelezen kunt hebben», schreef Otten in zijn dagboek toen hij bezig was aan dit verhaal (De bedoeling van verbeelding, zomerdagboek, De Prom). We kunnen er lang en breed en diepzinnig over zijn, maar dat is hem gelukt.