‘Politieke macht komt uit de loop van een geweer’, schreef Mao ooit in zijn Rode boekje. Tegenwoordig lijkt ze uit de schoorsteen van de media-industrie te komen. Zo overkwam het de Franse filosoof Jacques Rancière dat Ségolène Royal, de kroonprinses van het Franse socialisme, hem in de aanloop naar de verkiezingen herhaaldelijk citeerde. Vervolgens werd de filosoof op het schild gehesen als vlaggendrager van nieuw links.

Rancière wilde er niets van weten. Niet van de koketterie van Ségolène maar vooral niet van de verkiezingen van 22 april, die meer weg hadden van een telecratie dan van een democratie. Rancière had jaren moeite gedaan om van het Louis Althusser-keurmerk af te komen en nu zaten spindoctors van de Partie Socialiste achter hem aan met de stempeldoos. De krasse kritiek die Rancière deed neerdalen op het politieke bedrijf werd direct opgepikt door Ségolène Royal en als munitie op Nicolas Sarkozy afgevuurd.

Normaliter wordt leerlingen van de marxistische Althusser zoals Alain Badiou en Jacques Rancière in de media niet om hun mening gevraagd. Maar tegenwoordig zijn deze filosofen hot op liberale universiteiten in de Verenigde Staten vanwege hun flamboyante kritiek op Bush. Voor veel geld worden ze de oceaan over gevlogen naar Berkeley of ucla. Nederland komen ze helaas niet meer in omdat geen filosoof hier nog Frans leest of verstaat. In de VS daarentegen wordt alles vertaald en begint zelfs Louis Althusser aan een lichte revival aan de West Coast. Hij werkte nog samen met Rancière aan het knappe boek Lire le capital en werd wereldberoemd vanwege zijn georganiseerde kritiek op het sovjetmarxisme. Rancière distantieerde zich na de opstand in 1968 echter van Althusser, maar nam wel diens onderzoek naar de werking van ideologie over.

In de jaren tachtig deed Rancière veel stof opwaaien onder professoren met het prachtige boek Le mesenteté, waarin hij meldde dat het vak politieke filosofie geen bestaansrecht had. Politiek en filosofie sluiten elkaar uit, was zijn stelling. Ze hebben beide geen legitimatie. Niet in de wetenschap, noch in de natuur. Rancière stelt dat politiek begint waar het volk, de demos, begint te morrelen aan de macht van de staat. Politiek behoeft daarom geen legitimatie. Zeker niet in de filosofie.

Met zijn onlangs in het Engels vertaalde betoog La haine de la democratie borduurt Rancière op deze gedachte voort. Het politieke debat wordt volgens Rancière nu beheerst door geklaag over de moderne burger en diens hufterigheid, maar zou zich beter kunnen richten op de problemen van zijn institutionele macht. Het is immers helemaal de vraag of we wel in een democratie leven. Goed, we leven in een staat die vrije verkiezingen uitschrijft. Maar deze verkiezingen zorgen ervoor dat telkens dezelfde dominante posities worden herhaald in mooie liberale mediajasjes. Een politiek die de macht van de kleine economische elite kan breken, is er niet. Democratie baseert zich volgens Rancière op een anarchistische ‘overheid’: op de afwezigheid van iedere bevoegdheid om te regeren. Werkelijke democratie levert daardoor vooral chaos op. Wanneer een moderne democratie de verlangens van miljoenen individuen zou moeten realiseren, zou direct de pest uitbreken. Deze teleurgestelden koelen daarom graag hun woede op de idylle van vrijheid die de staat hen beloofd had en gaan de democratie haten.

Dit is geen nieuw gegeven. In het oude Griekenland, de bakermat van de democratie, was het niet chic om je te tooien met dit scheldwoord. Een regering van het gepeupel was in de ogen van titelbekwame edelen ronduit een schandaal. Een werkelijke democratie is daarom revolutionair doordat ze iedere oligarchie ondermijnt. Strikt genomen is de democratie namelijk geen staatsvorm. Volgens Plato is het eerder een politieke bazaar, een harlekijnpak voor mannen die graag spelen met macht. In zijn Politeia fulmineert Plato tegen dit ontwortelende regime dat alle verhoudingen op z’n kop zet.

Tegenwoordig exporteren grote naties democratie en mensenrechten op een brute manier. In het Midden-Oosten bijvoorbeeld wordt de destructie van gemeenschappen niet geschuwd om onze democratie aan de man te brengen. Geen mensenrecht kan de gemiddelde Afghaan echter helpen in de chaotische heilsmissie van deze fundamentalisten.

Mensenrechten vindt Rancière daarom maar rare dingen. Ze doen denken aan tweedehands kleren, ingezameld door de liefdadigheid en gegeven aan de armen. Mensenrechten geef je aan de rechtenloze, want je hebt ze zelf niet meer nodig. Deze rechten worden zo tot rechten van arme mensen zonder kleren, zonder papieren. Het worden humanitaire rechten voor mensen die er geen beroep op kunnen doen. Het enige wat de rechtenloze rest is het vod retour afzender sturen. Rancière laat zien dat we met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het kind met het badwater weggooien: de politiek zelf.

Politiek is immers pas politiek wanneer degene die uitgesloten is een stem krijgt. Niet omdat de uitgeslotene een uitzondering is maar de universele regel. Van de Griekse demos tot het Poolse Solidarnosc, van de Franse Revolutie tot de Russische kan geleerd worden dat de machthebber de uitgeslotene moet accepteren als gelijkwaardige gesprekspartner. De universaliteit van deze uitgeslotene is de enige die we hebben. Zijn we immers niet allen uitgeslotenen?

In oktober komt bij Valiz de vertaling uit van Rancières teksten Esthetiek en politiek (Le partage du sensible: Esthétique et politique, 2000) en Het esthetisch onbewuste (L’inconscient esthétique, 2001), in één uitgave. Daarnaast verschijnt een essaybundel met artikelen over Rancières werk en een interview (www.valiz.nl)