Tayfun Balçik – ‘Ik ga niet met één oog gesloten de discussie aan’

‘Ik wil niet vastzitten in één groep met één waarheid’, zegt historicus Tayfun Balçik. ‘Het lijkt allemaal op elkaar; iedereen wijst naar elkaar, voelt zich slachtoffer en eist erkenning op. En zo raken we met z’n allen verder gepolariseerd.’

Balçik zit op een snikhete dag in het kantoor van The Hague Peace Projects, een kale ruimte op een verdieping van een deels onttakeld gebouw in het centrum van Den Haag. Er staan een paar tafels met stoelen, een ijskast en een koffiezetapparaat. De medewerkers ratelen op de toetsen van hun laptops en praten Engels met elkaar. Hier werkt hij als programmacoördinator Armeens-Koerdisch-Turkse dialoog. Hij is daarnaast lid van de Nieuw Amsterdam Raad en publiceert artikelen op de online mediaplatforms Republiek Allochtonië en NieuwWij.

Op de site van het Haagse project, in 2017 opgericht door Jakob de Jonge, staat bij een foto van het team – heel divers – de missie beschreven, in het Engels. ‘Starting by diaspora communities, we empower people to reconstruct their motivation and skills to deal with conflicts peacefully.’ Zij geloven in een wereld waarin conflicten niet opgelost worden door geweld en de wetten van de jungle maar door dialoog, respect voor mensenrechten en waardigheid en een eerlijke samenwerking. Zij bouwen ‘gemeenschappen van vertrouwen’ en creëren ‘safe spaces voor dialoog’. Dat klinkt nogal verheven, en ook bekend in de oren: vanaf de jaren tachtig ontstonden er tientallen gesubsidieerde organisaties, veelal langs aparte etnische lijnen, die zich ten doel stelden om bruggen te bouwen in de multiculturele samenleving. De meeste ervan bestaan niet meer, en nu staat er weer een nieuwe generatie op die zich met hetzelfde wil bezighouden, passend in de geest van de stad van Peace & Justice en niet gespeend van het nodige idealisme.

Waarom zou je hier sceptisch over zijn? Over mensen die streven naar een dialoog in plaats van dat groepen elkaar vanuit schuttersputjes wantrouwend met haat bestoken? De cultuurstrijd wordt via sociale media steeds ideologischer en fanatieker gevoerd en schreeuwend voortgezet op de podia van debatcentra. Deze organisatie wil dat juist doorbreken, alleen al doordat de jonge medewerkers niet wensen uitsluitend ‘hun’ etnische groep te vertegenwoordigen. Als Balçik vertelt hoe hij tot deze grondhouding is gekomen, dan is hij een hoopvol voorbeeld dat ‘het gesprek’ anders kan en moet.

Tayfun Balçik werd in 1984 geboren in Amsterdam in een ‘ultranationalistisch Turks gezin’. Van moederskant is er sympathie voor de Grijze Wolven, zegt hij terwijl hij er met zijn rechterhand in de lucht een gebaar bij maakt: pink en wijsvinger naar voren gestoken, de duim en middel- en ringvinger naar beneden – als de bek van een wolf. Hij groeide thuis op met heldenverhalen over het Ottomaanse rijk en de glorieuze geschiedenis van Turkije. En hij hing veel op straat rond tussen de Marokkaanse en Turkse jochies. ‘Toen er in 1998 op het August Allebéplein in Amsterdam-West rellen uitbraken, was ik er ook bij. Natuurlijk wilde ik er gewoon bij horen.’

Tegelijkertijd was hij een brave leerling op het Hervormd Lyceum die met gemak de havo afrondde. ‘Op een gegeven moment moesten we formulieren over de studiekeuze invullen. Maar ik wist niks. Mijn mentor Wim Oerlemans riep me bij zich en vroeg “Wat vind jij nou leuk?” Nou, daar kwam geschiedenis uitrollen. Dat vak ging ik op hbo-niveau in Leiden studeren. In de collegebanken zaten veel arbeiders- en boerenkinderen, ik ging van een zwarte school naar een witte omgeving. Later op de universiteit zaten er mensen van adel tussen. Tijdens mijn studie voelde ik me enorm eenzaam, er was nooit een klik en ik woonde nog thuis. Je gaat als moslim niet het huis uit, dat doe je niet. Ik had eigenlijk op kamers moeten gaan wonen, maar ik had geen voorbeeld. Nu voer ik andere gesprekken met mijn neefjes, in het Nederlands en over allerlei onderwerpen, dat is dus heel fijn. Ik voelde me thuis niet thuis, maar in de collegebanken ook niet.’

Tijdens zijn studie begonnen voor hem de hermetische denkbeelden over Turkije uit zijn ouderlijk nest te kantelen. Hij studeerde in 2008 af op een zeer heikel onderwerp: de Armeense genocide tussen 1915 en 1917 ten tijde van het Ottomaanse rijk, waarbij naar schatting anderhalf miljoen mensen omkwamen. Hij deed daarvoor bronnenonderzoek in Istanbul en Ankara; dat kon nog want het was een tamelijk liberale periode onder Erdogan en in 2007 gingen mensen massaal de straat op na de moord op Hrant Dink, hoofdredacteur van Agos, een weekblad dat wordt beschouwd als de seculiere spreekbuis van de Armeense gemeenschap in Turkije. Ook ging hij naar Toronto waar door de diaspora veel Armeniërs wonen. ‘Als je er induikt blijft er niks over van het ontkenningsverhaal.’

‘Vrienden en familie vinden dat ik de vijand gelijk geef. “Armeniër” is een Turks scheldwoord’

Thuis was er geen enkele ruimte om het hierover te hebben. ‘Verwarrend allemaal, mijn achtergrond. Ik ben de eerste van vaderskant die afstudeerde, en dan ook nog op dit onderwerp. Bij mijn buluitreiking was mijn hele familie aanwezig, ik zag hoe mijn vader met afgrijzen toekeek toen ik een verhaal moest houden over mijn onderwerp. Van de trots van de familie werd ik het zwarte schaap. Ik had er veel last van, niet dat ik werd bedreigd, maar het ging om opmerkingen in de vrienden- en familiekring. Ze begrijpen me niet en vinden dat ik de vijand gelijk geef. “Armeniër” is een Turks scheldwoord, zoals “jood” dat ook is in bepaalde kringen in Amsterdam Nieuw-West. Ik was volgens hen overgelopen.’

Het ging hem niet in de koude kleren zitten dat politiek in zijn privéleven steeds meer een splijtzwam werd. Hij vertelt dat hij leed aan angstgevoelens om in het openbaar te treden en zich niet in blogs durfde uit te spreken. Dat duurde ongeveer vier jaar. ‘Ik had het moeilijk’, zegt hij, terwijl hij het zoveelste glas water drinkt dat als zweetparels op zijn voorhoofd er weer uitgutst. ‘Ik wilde bovendien promoveren op dit onderwerp, maar het lukte niet om een promotieplek te krijgen. Dat hakte er enorm in. Ik ging bij de bloemenveiling in Aalsmeer werken. Dat was niet fijn, ik kreeg een depressie.’

Totdat hij de kans kreeg om te gaan werken bij Justice and Peace in Den Haag – op die baan had een moeder van een oud-klasgenoot hem gewezen. Hij moest zich verdiepen in de situatie van Roma. Vervolgens kwam hij Jakob de Jonge tegen die hem vroeg te komen werken bij The Hague Peace Projects, met als portefeuille ‘zijn’ onderwerp. ‘Dat was tof. Werk is nu heel belangrijk voor me, dat ik iets met mijn studie doe en me nuttig voel.’

Hij pakt een dik boek, de biografie van Hrant Dink, geschreven door de Turkse journaliste Tuba Çandar. Hij verslindt de ruim zevenhonderd pagina’s over het leven van deze Turkse journalist die vanwege zijn strijd voor erkenning van de Armeense Turken is vermoord. ‘Hij had de moed om pijnlijke zaken aan te kaarten en bleef tegelijk met zijn verzoenende houding hameren op dialoog in alle kringen. Dat hij veel mensen meenam in zijn verhaal had ook met zijn persoonlijkheid te maken – ik vind hem inspirerend, hij is mijn grote voorbeeld. Ik zie nu helaas geen opvolger opstaan.’

Balçik durfde steeds meer in het openbaar stelling in te nemen; vanaf 2013 begon hij voor het online platform Frontaal Naakt te schrijven en openlijk te praten over de verhouding tussen Turken, Koerden en Armeniërs, eerst binnenshuis, later in het openbaar. ‘Ik wilde mijn vrijheid niet laten bepalen door wat een ander wil horen. Als mij iets wordt opgelegd, doe ik het niet. Turken vinden dat ik te veel negatieve dingen zeg, maar ik wil niet eenzijdig zijn omdat ik van Turkse afkomst ben. Maar ik ben wel voorzichtig.’

Want hij wekt uiteraard veel weerstand op. Naast het stilzwijgen in Turkse kring, sociaal gezien niet makkelijk, krijgt hij scheldpartijen over zich heen. Ook leveren zijn tantes uit Turkije via Facebook intern kritiek, vooral via zijn moeder. ‘De lange arm uit Turkije is er sowieso, en dat werkt door in de Turkse gemeenschap hier, er wordt uit alle hoeken tegen elkaar gekankerd. Onze gemeenschap is heel gesegregeerd: er is links, rechts, er zijn Koerdische en Armeense Turken – een mini-Turkije in Nederland. Dat is deels ontstaan in de tijd dat de Turken hier als gastarbeiders naartoe kwamen en langs die lijnen subsidie kregen voor allerlei organisaties. Na ongeveer 2004 is Nederland naar rechts opgeschoven en kregen deze groepen geen subsidie meer, dus er moest meer worden samengewerkt. In 2011 werd de Zwarte-Pietdiscussie aangezwengeld. Wow dacht ik, heel goed, de boel wordt wakker geschud, en daarop kwam weer een backlash vanuit de autochtone wereld op basis van hun identiteit. Zij zijn zich aan het hergroeperen. Ik snap dat ook wel weer, zij voelen zich bedreigd.’

Met dat nieuwe discours is hij inmiddels niet meer zo blij, zegt hij zuchtend. ‘Hoe ga je het oplossen? Echt niet met activisme. Jazeker, identiteit is belangrijk, maar er is ook zwart racisme of religieus fundamentalisme en dat mag je dus niet benoemen. Er wordt door hen aan cherrypicking gedaan. Toen de SP’er Murat Memis vastzat in Turkije, hoorde je daar niemand over in de Turkse gemeenschap. Dat is toch raar?’

‘Toen de SP’er Murat Memis vastzat in Turkije, hoorde je daar niemand over in de Turkse gemeenschap. Dat is toch raar?’

Hij is net terug uit Singapore waar hij een congres over racisme en extremisme heeft bijgewoond. Daar hoorde hij exact dezelfde soort gesprekken over vooroordelen jegens etnische minderheden. ‘Dat bevestigde voor mij dat racisme en discriminatie niet exclusief iets is van witte, westerse mensen – het speelt overal ter wereld en tussen alle rassen onderling, het hangt er maar net van af wat de dominante cultuur is waar minderheden zich naar moeten schikken.’

Zeker, hij vindt het interessant, dit soort conferenties, de discussies en debatten over racisme en discriminatie. Maar ook heeft hij er een dubbel gevoel over door de manier waarop activisten het antiracisme-debat voeren. ‘Zij discussiëren fanatiek en zijn intolerant naar mensen die een genuanceerd geluid laten horen. Ik vond het onprettig hoe de Marokkaanse schrijver Abdelkader Benali tijdens zijn optreden in debatcentrum De Nieuwe Liefde, begin dit jaar, door antiracisme-strijders werd aangevallen. Als jij het niet met hen eens bent, word je persoonlijk aangevallen.’

De ruzie ging daarna nog even door op sociale media, mede doordat Benali zelf op Twitter flink losging. Hij twitterde: ‘Ze storten zich op je, schijten je zelfingenomen onder en vierendelen je met een dierlijke wellust opdat jij je nooit meer veilig zult voelen in hun aanwezigheid. Gestoord volk.’

Balçik heeft een soortgelijke ervaring met deze groep antiracisme-activisten. ‘Ik moest een keer in hetzelfde gebouw een debat leiden over Zwarte Piet – dat liep totaal uit de hand. Tussen mij en die groep activisten boterde het niet echt. Dialoog zien zij als boterzacht, en toen ik dat woord – expres – nog eens uitsprak zei een van hen: “Als je nog een keer dat woord dialoog zegt, dan…” Ik voelde me onveilig in de zaal. Deze militante groep monopoliseert de discussie, terwijl mensen zich veilig moeten voelen en we moeten kunnen praten vanuit verschillende inzichten. Ik zat er echt mee – en ik zit er nog steeds mee.’

Hij denkt er even over na wat hem nou het meest raakt. ‘In de discussie op Twitter tegen Benali ging het over het nemen van verantwoordelijkheid als je een migratie-achtergrond hebt. Dat kan volgens hen op maar één manier – je moet je positie kennen als non-black person of colour. Ik vind dat een vreselijke term. Je wordt op een negatieve manier neergezet, in de zin dat het een negatieve term is: er wordt vermeld wat je niet bent, non-black, net zoals niet-westerse allochtoon. Over mezelf zeg ik: ik ben een Nederlander met een Turkse achtergrond. Het wringt allemaal heel erg, op Twitter word je afgekapt, in een hokje gestopt en er wordt een bepaalde waarheid neergezet. Nu is er weer kritiek op de weg van de dialoog. Het gaat hun alleen maar om strijd tegen een samenleving met racisme, dat is nietsontziend opkomen voor je rechten en niet in gesprek gaan met fascisten en racisten – maar daar vallen dus ook mensen onder die net even iets genuanceerder zijn, zoals ik.’

En hij zegt hardop voor zich uit: labels plakken bemoeilijkt vooruitgang en bevordert segregatie. ‘Ik ga niet met één oog gesloten de discussie aan. In het slavernijdebat moet je het bijvoorbeeld óók hebben over hoe Afrikaanse landen erin zaten. Ik wil het hebben over de pijnpunten van de minderheden van de minderheden. Dat schuurt, maar maakt de discussie over de multiculturele samenleving volwassen.’

Op zijn kantoor in Den Haag krijgt hij veel ruimte om te werken aan een dialoog. Onder meer organiseert hij bijeenkomsten tussen Turken, Koerden en Armeniërs, waarvan er zo’n zestigduizend in Nederland wonen. Hij legt dwarsverbanden over allerlei kwesties, waarbij hij pleit voor ontmoetingen tussen de meerderheid en minderheden. En dat gaat goed, zegt hij tevreden. Hij wil graag voor gemengde groepen reizen naar Jerevan organiseren om daar in aanraking te komen met de geschiedenis van de Armeense genocide – net zoiets als reizen naar Auschwitz voor schoolklassen.

Binnenkort gaat hij naar het land van herkomst van zijn ouders. Spannend, zegt hij, want hij heeft een dubbelpaspoort en het risico bestaat dat hij vanuit Turkije een uitreisverbod krijgt. Na de couppoging, in 2016, was hij er ook en dat gaf toen geen problemen. ‘Maar door mijn activiteiten trek ik nu meer aandacht. Toch wil ik me niet laten gijzelen door de politiek. Ik heb mijn dienstplicht al afbetaald – toen nog duizend euro, inmiddels is dat het dubbele. Principieel wil ik niet mijn Turkse nationaliteit opgeven. Maar ik ben wel nerveus.’

Overal is hij een contrapunt, en hij zegt dat hij zich ongemakkelijk voelt in alle omgevingen. ‘Dat is altijd zo geweest. In de Turkse context ben ik “de witte man”, zoals witte Nederlanders mij zien als Turks – en dan voel ik me weer gefrustreerd als Turken worden aangevallen. Ik kijk altijd hoeveel ruimte ik heb om het ergens over te hebben, het hangt van de sfeer af. Binnen mijn familie hebben we elkaar meer geaccepteerd, maar zo nu en dan flikkert de ruzie weer op, zoals laatst bij de verkiezingen in Istanbul.’

Gelukkig is zijn vriendin partner in crime, zegt hij opgewekt. Hij woont nog steeds thuis, want hij is niet getrouwd. Ook dat is weer lastig. ‘Zij is sjiitisch en haar vaders familie bestaat uit geassimileerde Koerden. En ik ben soennitisch. Het ligt allemaal gecompliceerd en ik ben heel benieuwd wat er straks uit de gesprekken tussen onze families gaat komen. Ze hebben het nog niet over gevoelige politieke onderwerpen gehad.’