Bekruipt u ook wel eens het gevoel dat democratie is verworden tot een onderwerp op een to-do-lijstje? Dat ‘democratie’ dan wordt afgevinkt als er een samenspraakbijeenkomst, voorlichtingsavond of inspraakronde is geweest waar u uw zegje hebt kunnen doen? Zo van: dat hebben we dan ook gehad?
Regelmatig kom ik mensen tegen die boos, geërgerd of gefrustreerd zijn als ze hebben geprobeerd mee te praten over, of zich te bemoeien met een besluit van een lokale, regionale of landelijke overheid. Vaak vinden ze het moeilijk de vinger op de zere plek te leggen en weten ze niet waarom ze zich bekocht voelen. Die mensen raad ik aan het vorige week verschenen boek Omstreden democratie te lezen, een bundel wetenschappelijke artikelen over democratie. Die artikelen zijn de neerslag van een onderzoeksprogramma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) en geven inzicht in waar die frustratie uit voort kan komen.
Onder leiding van de aan de Universiteit van Wageningen verbonden hoogleraar Bas Arts hebben vier wetenschappers de Europeanisering en democratisering van het Nederlandse waterbeheer onderzocht. Waterbeheer is een mooi onderzoeksterrein als het om democratie gaat, want waterschappen zijn in Nederland de eerste en dus oudste democratische instituties. Dat was echter niet de reden juist het waterbeheer aan onderzoek te onderwerpen. Dat was omdat de betrokkenheid van het publiek bij het huidige waterbeheer omstreden is. Waar de een die betrokkenheid roemt, zegt de ander dat er veel schort aan de democratische legitimiteit.
Uit het onderzoek, dat zich specifiek richtte op de Kaderrichtlijn Water, blijkt dat velen hebben meegepraat over de implementatie van die Europese richtlijn. Dus ja, in die zin was de betrokkenheid groot. Maar als je wel mee mag praten, maar telkens het deksel op je neus krijgt als je het bijvoorbeeld wilt hebben over hoe schoon Nederland zijn water wil hebben, raak je gefrustreerd. Blijkbaar waren vooraf al grenzen gesteld aan de uitvoering van de richtlijn, in dit geval door de rijksoverheid na een stevige lobby van de landbouw- en werkgeversorganisaties. Ogenschijnlijk waren dat slechts technocratische en financiële grenzen, handig samengevat met de woorden ‘haalbaar en betaalbaar’, maar die grenzen waren zeer bepalend en bovendien niet meer onderhandelbaar.
Dat is dan toch alsof je mee mag praten over de vakantie, maar telkens als je begint over een andere bestemming dan Frankrijk, een ander vervoermiddel dan de fiets en een andere verblijfplaats dan de camping, te horen krijgt dat daarover niet gediscussieerd kan worden en je zelfs het verwijt krijgt dat je je niet coöperatief opstelt. Hoe democratisch is dat dan eigenlijk? De Nijmeegse hoogleraar Remieg Aerts waarschuwt in het slotartikel voor deze trend die volgens hem de democratie verzwakt.
Ook de aan de Erasmus Universiteit Rotterdam verbonden filosoof Gijs van Oenen wijst er in zijn in de bundel opgenomen artikel op dat het overlegproces zelf meer en meer wordt gezien als het doel van democratie, alsof geldt Democratie = Overlegproces. Terwijl je toch zou denken dat democratie draait om het debat over de inhoudelijke doelen van mensen, om een politieke strijd over hun uiteindelijke dromen.
Is dat alleen al frustrerend, Van Oenen wijst erop dat al dat overleggen leidt tot een overmaat aan beleid. Bovendien is er altijd nog weer meer en beter overleg mogelijk en staat het resultaat van al dat overleggen niet in verhouding tot alle tijd en energie die er ingestoken is. Tot overmaat van ramp kunnen we na al dat overleg ook nog eens niemand anders dan onszelf de schuld geven van dat tegenvallende resultaat, tenslotte waren we er zelf bij betrokken.
Volgens Van Oenen lijden we daardoor inmiddels aan wat hij ‘interactieve metaalmoeheid’ noemt. Hij vermoedt dat de democratie ‘ons tegenwoordig heel letterlijk te veel van het goede geworden is’. Niet het falen, maar juist het succes is volgens hem nu het te overwinnen probleem.
Als je de artikelen in Omstreden democratie leest, denk je ook beter te snappen waarom het huidige kabinet er niet in is geslaagd een indrukwekkende lijst te maken met onderwerpen die uit Brussel teruggehaald kunnen worden om weer op nationaal niveau besloten te worden, of die in de toekomst niet op Europees niveau besloten hoeven te worden, maar gewoon onderwerp van Haagse besluitvorming kunnen blijven. Het kabinet bleef als het ware steken op het niveau van het afschaffen van de Brusselse bemoeienis met het schoolfruit en de schoolmelk. De reactie is dan al gauw dat dat toch het schoolvoorbeeld is van hoe absurd Brussel is en dat er daar veel meer weggehaald kan worden.
Maar als het economisch van belang is om binnen de EU samen te werken en zaken gezamenlijk af te spreken, en als daarnaast de roep om een democratischer Europa steeds groter wordt, dan zal zich waarschijnlijk voltrekken wat zich ook binnen de Nederlandse democratie heeft voltrokken: dat meer democratie in Brussel leidt tot meer Brusselse bureaucratie.
Het is het streven naar rechtvaardigheid, gelijke behandeling, bescherming en verantwoording, zo schrijft Aerts in het slotartikel, dat leidt tot bureaucratie, regels, protocollen en procedures. Als kritische burgers vragen we er zelf om. Bureaucratie wordt weliswaar gezien als een moeilijk controleerbare vierde macht die het politieke primaat beperkt, maar bureaucratie is volgens hem dus juist het product van democratie. Aerts heeft het dan over Nederland. Maar zou voor Brussel niet precies hetzelfde gelden?
En wees dus ook op uw hoede als het kabinet deze zomer bij de nieuwe bezuinigingen weer een bedrag inboekt onder het kopje ‘minder bureaucratie’. Misschien is dan de beste vraag die we kunnen stellen: heeft het kabinet ook besloten tot minder democratie?