Amsterdam telt weer mee, al is het café van veilinghuis Sotheby’s potdicht. Na de laatste hamerslag op maandagavond 11 november. Nog niet eens tien uur. Behalve de nabije griezelige Holiday Inn nergens een plek om de goed geslagen slag te vieren. Voor de weduwe van verzamelaar Bert Hartkamp niet, die ruim een half miljoen euro mee mag nemen, of voor de onmisbare samenscholing van kopers die eindelijk de Man Ray, Imogen Cunningham, Blanca of Fieret van hun dromen bezitten.

De best geslaagde fotoveiling in vele jaren. Ingebed in tientallen gebeurtenissen die al of niet terecht onder lichtschrijverij vallen. Na decennia van oponthoud leiden opeens alle wegen naar de fotografie. Het aantal manifestaties en verwante activiteiten is ontelbaar. Een keuze: Amsterdams fotomuseum Foam draait inmiddels op volle toeren met hoogstaande exposities zoals van Don McCullen en Wijnanda Deroo. Stedelijk Museum (Bernd en Hilla Becher), Rijksmuseum (Morad Bouchakour), Huis Marseille (De keizer aan de Keizersgracht), Haags Gemeentemuseum (Shinkichi Tajiri) en Rotterdamse Kunsthal (Luc Delahaye) blijven niet achter. Fotoboeken stromen in veelvoud de uitgeverij uit en invitaties van foto galeries en verwante toonzalen verstoppen de brievenbus.

In Parijs wordt op Paris Photo extreme aandacht aan Nederland geschonken. Veertien vaderlandse galeries staan er klanten te werven en zes jonge fotografen worden extra gefêteerd. Nieuw lijvig Hollands fototijdschrift, qua beeld zeer super deluxe, textwise nogal pover. Driemaandelijks, onder de naam Free Eye Magazine. Drie weken geleden werd in Amsterdam boekhandel Fotografia geopend en datzelfde gewas speelde een voorname rol toen zich enkele weken daarvoor een kleine menigte verzamelde in de marmeren hal van het Tropeninstituut, voor de uitreiking van de jaarlijkse Erasmusprijs.

«Wir bitten Sie nicht zu photographieren», stond gedrukt op de uitnodiging tot het bijwonen van de plechtigheid. Van elke twee genodigden is er op z’n minst één fotograaf. Bekend fotograaf zelfs, want onbekende fotografen zijn moeilijk als zodanig te herkennen. Nog nooit hebben zoveel fotografen bij elkaar zo weinig gefotografeerd. Er zijn voor het grootste deel subjectief fotograferenden aanwezig. Hier en daar een allerlaatste documentair humanistisch fotograaf.

Mooi tegenwicht ten opzichte van de laureaten van dit jaar, het Duitse echtpaar Bernd en Hilla Becher. Behorend tot de zeldzame soort der objectieve fotografen. Samen vervaardigden ze een schier oneindige reeks foto’s van industriële archeologische relicten, huizenhoge monumenten veelal stammend uit het eind van de negentiende eeuw, het begin van de industrialisatie. Kalkovens, water- en koeltorens, gashouders en andere utiliteitsbouw. Zij worden geprezen om het bijzondere licht waarin hun onderwerpen «geworteld» zijn. Dankzij het door een lichte wolkenlaag gefilterde licht, en tegelijkertijd instandhouding van de bestaande grondtonen, wordt voor alle «anonieme sculpturen» dezelfde naamloze aandacht gesuggereerd.

Een lofrede. De Duitse taal is mooi, mits gesproken door de juiste personen. «Wahrheitsfindung» en «Querordnung» tuimelen als Hessische hagelstenen van de katheder. Op film vertelt Bernd over de spanning die een belichtingstijd van twintig seconden teweegbrengt en hoe hij gedurende die tijd, vol van gedempte vreugde, onaanspreekbaar is. Hilla illustreert in het dankwoord de ontspannen benadering van hun fenomenale taak. Ze benadrukt dat er geen sprake is van een heilig moeten maar eerder aan een deugddoende levensvervulling gedacht mag worden. Bernd en Hilla ogen als apothekersechtpaar tijdens abonnementsvoorstelling. Aardige mensen.

De Bechers hebben ervoor gekozen associaties met het zweet, de modder en smeerolie van het betrokken tijdperk om te buigen tot een feeëriek nirwana van uitzinnige bouwsels. Hun benadering heeft de kwalificatie objectieve fotografie meegekregen. Een gotspe, zouden ze bij de Gebonden Kunstenaars federatie zeggen. Geen enkele verwijzing naar kapitalistische uitbuiting, beroepsziekten, kinderarbeid en sociale misstanden in het algemeen. Integendeel. Mooie objectieve plaatjes.

Waarom niet?

Trofee en geld worden overgedragen. Het echtpaar wordt omringd door een minder elitair geselecteerd groepje. Zij doen wat anderen verboden is: zij maken een foto. Objectief bewijs dat hier een prijs wordt uitgereikt. Zij zijn verplicht aanwezig. Dichtbij, het is hun vak.

Fotografen moeten erbij geweest zijn. Om realiteit tot een foto te vervormen. Zelf iets bedenken mag niet. Dan is het kunst en heet het een «fotowerk». Fotowerken zijn veelal zo groot als een rustiek kamerscherm maar dienen in ieder geval de vierkante meter nabij te komen. Foto’s kunnen foto’s zijn tot onder de vierkante centimeter. Luis op inktzwam op ware grootte is een mooie foto.

Bij hernieuwde aanblik nog mooier. Elke foto heeft hernieuwde confrontatie nodig. Eerste indrukken kunnen aangenaam zijn. Herhaalde innerlijke toetsing van het beeld, hoe potsierlijk dat ook klinkt, geeft beslist meer voldoening. Ook de fotografie, objectief of niet, van het echtpaar Becher, die na eerste aanblik in het geheugen een fletse indruk achterlaat, wint bij hernieuwde kennismaking aan volume. De vakkundig opgewekte resonans van de werkelijkheid kent een wegstervende of, in de allerbeste gevallen, zelfs een aanzwellende echo.

Fotografie is een uitvinding die eeuwenlang voor de hand lag, maar waaraan nooit de laatste hand tot bruikbare toepassing was gelegd. Omdat er geen dwingende behoefte aan bestond en het eigenlijk nog niet paste in de maatschappij. Schreef historica Annie Romein-Verschoor in 1948 in een speciale uitgave van de Kroniek voor Kunst en Kultuur. Uitgekomen ter gelegenheid van de tentoonstelling Foto ’48 in het Amsterdams Stedelijk Museum. Er werd werk geëxposeerd van vijftien fotografen, als vakgroep verenigd in de Gebonden Kunstenaars federatie, GKf. Pas vier jaar later was er weer een foto-expositie. Alleen de allerbeste Nederlandse fotokunstenaars werden getoond: Emmy Andriesse, Eva Besnyö, Carel Blazer en Cas Oorthuys.

Andriesses portret van Aviola Viruly meen ik mij goed te kunnen herinneren.

Juliette Gréco met daarnaast Erskine Caldwell kan ik elke dag terugzien. Hij bevindt zich in eigen bescheiden collectie.

Wat beweegt, behalve het investeringsaspect, die in aantal toenemende fotoverzamelaar?

Een foto moet bij de eerste blik, wil je er meer actie aan wijden, iets onbekends uitstralen. Verwachting moet in verwarring worden gebracht, zodanig dat het beeld één oogmoment lang zelfs onherkenbaar is. Zoals vlak voor het ogenblik dat zich uit een naamloos silhouet een aangename bekende losmaakt.

Contouren zijn in het leven, om veiligheidsreden, de eerste belangrijke indrukken. Met die eerste imprint als nabeeld vouwt zich daar de herkenbare voorstelling overheen. Waarop het oog nog eens van belangrijk punt naar belangrijk punt schakelt. De voorstelling wordt getoetst aan eigen kennis.

De bekijker zelf treedt naar voren. De ogen leggen de foto vast, zonder camera wordt er opnieuw gefotografeerd. Wordt beslist of portret van Alfred Hitchcock of billen van rijpe Française door de beugel kan en door welke precies. Kijkontwikkeling en voelervaring, maar ook lage persoonlijke belangen zijn in het geding. In de spanning tussen die twee kijkfasen zit de waardering voor de foto opgesloten. Onnoembaar kort en eenmalig. Dat is het ook wat je steeds weer oproept: die eerste, redelijk gecompliceerde observatie. Daarom juist leent een foto, met al zijn weerkaatsingen en verwijzingen, zich uitstekend voor steeds hernieuwde confrontatie.

De visie van het merendeel der GKf-leden werd documentair humanisme genoemd. Ze namen zichzelf zeer serieus en hadden niet het idee dat er betere foto’s gemaakt werden in Nederland. Al zeiden ze het niet hardop, ze voelden zich kunstenaars: kunstenaars die toegepaste kunst maakten. Ze werkten samen met de beste grafische ontwerpers, dichters en schrijvers. Twee jaar geleden promoveerde kunsthistorica Mirelle Thijsen op een lezenswaardig onderzoek naar de daaruit opbloeiende hausse aan bedrijfsfotoboeken: Het bedrijfsfotoboek 1945-1965: Professionalisering van fotografen in Nederland.

De oorspronkelijke GKf’ers zijn vrijwel allemaal overleden. Hun plaats is ingenomen door honderdmaal zoveel anderen en vijftig keer zoveel uitgangspunten. Misschien is de stelling van mevrouw Verschoor verder door te trekken. Er kwamen meer fotografen toen daar behoefte aan was. Of toen er eindelijk pu bliek werd uitgevonden dat behoefte had aan meer fotografie.

Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Foto museum Den Haag op 14 december heeft conservator Wim van Sinderen een forse bloemlezing samengesteld. Een verstrekkende en vlekkeloos gedrukte wandeling door de van 1852 tot 2002 ingezaaide tuin der Nederlandse fotografie. Onder zijn verantwoordelijkheid komen 226 fotografen aan bod. Bizar boeket in de betere betekenis van het woord. Zoveel mogelijk genres, richtingen en stijlen in alfabetische volgorde. Onderbroken door in fullcolour parende slakken en eenvoudig verlichte Mercedes. Precies 1325 gram, bijna 6 gram per fotograaf. Helaas was er geen plaats voor iedereen die ooit waardering genoot. Je kunt beweren dat Tonnis Post met pagina 311 In de woning van Klaas Koers in Wessingtange, gemeente Vlagtwedde, ca 1914 (de foto is even indrukwekkend als de titel), de kroon wegdraagt, maar er zit geen enkele overbodige foto tussen. Werp vooral een blik op bladzijde 41, 63, 99, 113, 217, 268 en 435. Van elke geregistreerde fotograaf is een geschreven signalement opgenomen. Waar ook rake opmerkingen van de onderhavigen zelf in verwerkt zijn. Vaker gehoord, maar ditmaal komt hij van de excentrieke en bij de laatste veiling zo succesvolle Hagenaar Gerard Fieret: «Er bestaan geen mislukte foto’s.» Een waarheid als een foto. Of het motto van de al even singuliere Emiel van Moerkerken: «Ik zie ik zie wat jij niet ziet.»

Lucebert, fotograaf van formaat: «De werkelijkheid als weelderige waterval, als een stroom van meeslepende snapshots, rivier van fotografie.» Alles «integraal» gebonden, dat betekent dat het open blijft liggen op elke gewenste bladzijde. Met flexibel kaft, wat noodt tot herhaald doorbladeren.

Wellicht volgt een Engelse editie. Afwachten. Fotoboeken leiden veelal een moeilijk bestaan, komen vaak in de ramsj terecht.

Uitgeverij De Verbeelding is niet bang en brengt gelijktijdig drie plaatwerken in de etalage. Zoveel als mogelijk van elkaar verschillend. Is er publiek? Voor het flitsend nachtelijk gewemel op en om de dansvloer, zwierig vastgelegd door Cleo Campert? Of de redelijk opgetogen Amsterdamse, en intens droevige internationale kroniek van Wubbo de Jong? En dan nog de verontrustend lege woon- en werkruimtes die Wijnanda Deroo zo zorgvuldig in beeld brengt?

Waar mag je aan denken bij het zien van de foto’s van Cleo Campert? Dankzij de ongebreidelde kostumering spat sterk en zwak vlees alle kanten op: carnaval in achttiende-eeuws Venetië. Iedereen is shiny, happy en vooral in extase. Een alzijdig uitvloeiende, in elk seizoen opgewekte en buiten zijn oevers tredende sacre du printemps.

Ingekleurde omgekeerde wereld, waarin Cleo beurtelings met beide benen op de grond of op haar hoofd stond. Deelneemster vermomd als fotografe. Insider met een free eye.

Wat is er zo bijzonder aan een foto? Dat je er geen vervalsing van kunt maken om er onrechtmatig rijk aan te worden. Had je er eerder bij moeten zijn.

Op de veiling in Amsterdam bracht een gesolariseerd portret van Juliette Gréco door Man Ray 12.200 euro op. In New York ging het blanke gelaat van Kiki de Montparnasse «met Afrikaans masker», van dezelfde fotograaf voor 339.500 dollar van de hand. Bleef daarmee aan de onderkant van de schatting, maar desondanks het duurste stuk van de veiling.

Wubbo de Jong was de fotojournalist die Amsterdam onder de wijsvinger nam toen de anekdotiek van Simon Carmiggelt en Annemarie Grewel je nog op elke straathoek om de oren waaide. De rest van de wereld komt er niet zo makkelijk vanaf. Daar had alle en elke onschuld er al lang de brui aan gegeven. Buitenlandse ellende zie je, zoals je er door foto’s en tv-beelden al jaren aan gewend bent. Honger en oorlog en oorlog en honger.

De werkelijkheid herhaalt zich in de foto. Parachronisme heet dat: de uitgestelde gebeurtenis. Je kijkt in het boek naar een ontstellende foto.

Brand in Hotel Polen op het Rokin in 1977, waarbij 33 doden vielen en het gebeurt weer. In je hoofd. De fotograaf is overal dicht bij geweest, en heeft geen honderdste seconde verspild om het juiste bewijs aan te dragen. De overbodige mo menten zijn weggewerkt. Nauwelijks deelbaar ogenblik over gebleven. Dermate effectief dat het bijna onoorbaar is. Anonieme foto’s maken daar geen uitzondering op. Alhoewel een bijschrift in de vorm van geografische origine en datum gewenst is.

Het bewijs. Op de bovenste plank in een kast in de huiskamer lag een tijdschrift verstopt. Geïllustreerd Nederlands weekblad, december 1946.

Foto’s van de Duitse oorlogsmisdadigers. Dood. Opgehangen na het proces van Neurenberg. Het touw nog om hun nek. Liggend op de zwarte kist die ze naar de hel zal brengen. Jodl, Von Ribbentrop, Seyss-Inquart, Speidl en de rest.

Ook een foto van de beul, een verse strop in zijn handen. Bewijs van overwinning, beeld geworden waarheid.

Een foto is een vierhoekig destillaat van het onderwerp. Wijnanda Deroo kiest haar onderwerpen soms zo groot dat de foto buiten het kader eindeloos doorgaat. Als Bernd en Hilla Becher heeft ze een subjectieve keuze gemaakt. Die van de verontrustende leegte. Voornamelijk interieurs, maar ook buiten.

Zwartwit en kleur. Mensen zijn afwezig, één zittende man in de verte uitgezonderd. Ironische verwijzing?

Het interieur binnen het gekaderde vlak, verleidelijk smachtend naar bewoners, zal nooit meer worden betreden. De hotelkamer blijft altijd onbezet. Er is geen beweging, geen geluid.

Foto’s geven geen geluid. Vanzelfsprekend. Wijnanda heeft de stilte betrapt.

Op de plaatsen waar ze is geweest, is veel gebeurd. Geen miljoenste deel daarvan werd vastgelegd. Nooit meer te zien, omdat er geen foto werd gemaakt. Het kind werd gekrabd door de kat. De vrouw troostte het kind. De man kuste de vrouw. De vrouw schopte de kat.

Haar foto’s verbergen heil en onheil in al hun onzichtbare variaties. Maar het is vooral angst die je uit de foto tegemoet schreeuwt. Er is een ramp gebeurd, er zijn duizend rampen gebeurd. Het zijn dode ruimtes, hier en daar sporen van nutteloos zonlicht. Close-ups van verwoeste paradijzen. De absurditeit van de mensledige ruimte, die juist geschapen werd om mensen te bevatten. Alsof het over lege vazen gaat. Waar zijn de bloemen?

«You betray the subject by portraying it.» Is dat het wat Wijnanda Deroo dacht? Denkt?

Cleo Campert – Uit

Uitg. De Verbeelding, € 24,50

Wubbo de Jong – Amsterdam & de rest van de wereld

Uitg. De Verbeelding, € 35,-

Wijnanda Deroo – Photographs

Uitg. De Verbeelding, € 45,-

Fotografen in Nederland

Uitg. Ludion/Fotomuseum Den Haag, € 39,50 (na 2 maart € 49,50)