Een interessante schrijfoefening: beschrijf een dagelijkse, ordinaire handeling die iets onthult over de geestestoestand van de spreker of hoofdpersoon. Laat iemand een boterham smeren of koffie inschenken. In Insect Redux, de tweede bundel van Daniël Vis (1988), zet de ‘hoofdpersoon’ een tv uit, zij het denkbeeldig, zo lijkt het:

ik denk aan het uitschakelen van een tv:
in een fractie van een seconde
verdwijnen de kleuren en de vormen in een zwart scherm.
ik hoor het indrukken van de knop. een soort gekraak.
ik voel de weerstand van de veer in het mechaniek.
mijn aanwezigheid maakt de constructie instabiel.

Dit is de boel onnodig compliceren, zou je kunnen denken: zet of denk dat ding gewoon uit, zo moeilijk is dat niet! Maar zo moeilijk is het wél in deze fascinerende tekst. In Insect Redux wordt een verhaal verteld dat in kleine, uitvoerig genummerde gedichten of ‘observaties’ uiteenvalt. ‘Verhaal’ en ‘hoofdpersoon’ kan ik gerust tussen aanhalingstekens plaatsen; anders dan met omtrekkende bewegingen kan ik de plot niet navertellen, of het lyrisch ik omschrijven.

Aan het woord is een volkomen geanonimiseerde man die in een monologue intérieur een logboek lijkt bij te houden. Een logboek van wat? Is deze spreker een patiënt, een gedetineerde, een proefkonijn, iemand die lijdt aan ptss? Is hij het allemaal tegelijk, hebben we wellicht met meerdere ikken te maken? Hij deed me nu en dan denken aan Peter Winter, het hoofdpersonage uit de afschuwelijke en aangrijpende film Clean, Shaven (1993) van Lodge Kerrigan, een intense studie over schizofrenie. Maar het lyrisch ik van Insect Redux in het hokje ‘schizofreen’ stoppen, lijkt mij te kort door de bocht.

Waar bevindt dit subject zich precies? In een sanatorium, isoleercel, laboratorium? Op een kwart van de bundel is er weliswaar even enige helderheid (‘er is een nieuwe stagiaire bij de dagverpleging’), maar verderop wordt die lezing weer ondergraven. Ook wordt verwezen naar middelen als diazepam, haloperidol en promethazine – fijn spul tegen wanen, hallucinaties, psychoses en slapeloosheid, maar wat de aanleiding is? Vis laat veel weg, en voor een lezer die van poëzie gewoon een bakkie duidende troost verwacht, is Insect Redux misschien niet de meest probate leesstof. De ruimte waarin de ik zich bevindt is voor zowel de spreker als de lezer volkomen vloei- en ongrijpbaar, en dus klampt de verteller zich vast aan details, materie, getallen, aan alles wat de diep weggestopte maar allesoverheersende angst zou kunnen sussen. De overgave aan het onbeduidende is zo overweldigend dat het verstikkend wordt, maar die verstikking wordt nergens emotief ingevuld:

op de muur boven de bank in de huiskamer
heb ik een stukje plakband ontdekt.
er heeft iets vastgeplakt gezeten. ik ben vergeten wat het was.
het stukje plakband is het enige wat er nog van over is.
er rijdt een auto voorbij. het kleine, gladde oppervlak op de muur
reflecteert het licht van de koplampen.
iets dwingt me het plakband weg te halen.
het moet in 1 keer worden losgemaakt.
het mag absoluut niet scheuren.

‘Het overwegen dit eens op te schrijven’, schrijft Judith Herzberg in het hilarische gedicht Het wachten op de halte, waarin minutieus beschreven wordt welke gedachten en frustraties allemaal de revue passeren als je op een bus wacht die maar niet lijkt te komen (‘Het zien van een taxi./ Het denken: nog niet. Ik sta hier nog maar net’). Bij Vis is geen sprake van hilariteit. De ik zegt ergens ‘niet alleen’ te zijn, maar veel medemensen zijn er niet te vinden. Ja, er duikt nu en dan een mevrouw op, er is een verleden waaraan sporadisch wordt gerefereerd (‘beelden van waar ik de laatste weken en maanden was./ mensen met wie ik was’), en er is ene ‘Jim’:

‘jim is een levenloos ding.’
jim is fysiek in mij aanwezig.
hij is op de plek waar het pijn doet.
hij houdt oogcontact van binnenin, vanaf de plek
waar ik hem zie.

Is Jim een verzorger, een cipier, een alter ego? Of, wederom, all of the above? Het uitblijven van een antwoord leidt naar mogelijke betekenissen van het beklemmende Insect Redux. Allereerst is er natuurlijk die titel: de mens als insect, het insect als mens – een verbeterde soort, een aanhoudende metamorfose. En dan de zintuigen, die hier voortdurend haperen; na elke witregel lijkt de ik zich weer te moeten hernemen. Hoewel de spreker op het gebied van metingen en (chemische) stoffen veel kennis blijkt te dragen (‘1 joule is gelijk aan de energie die elke 1/60 seconde/ in de vorm van warmte vrijkomt uit een menselijk lichaam in rust’), is die kennis afwezig als het gaat om sociale en affectieve processen en verhoudingen.

De ik lijkt zich aan regels te moeten houden, maar van wie die regels komen, blijft mistig in deze monomane anti-biografie. Is deze getraumatiseerde en gestripte mens de volmaakte mens van de toekomst? Of beschrijft de bundel wat angst en isolatie met ons brein doen?

Vis debuteerde in 2014 met het eigenzinnige Crowdsurfen op laag water. Daaruit was al op te maken dat Vis geen crowdpleaser was, met zijn harde en onpersoonlijke anekdotes, al won hij de finale van het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam. Menno Wigman schreef over Vis’ debuut: ‘Eindelijk weer een jonge dichter met een grote mond.’ Die grote mond of brutale bek is in Insect Redux niet terug te vinden. Wel een grote durf, en een originele visie op wat je met de poëtische vorm kunt doen en suggereren.

III

ze hebben de tl-buizen gemonteerd
in melkwitte, kunststof bakken.

ik ben nog niet gewend aan de kleur van het licht.

een moderne tl-buis gaat gemiddeld meer dan
30 000 branduren mee.

dit is onder andere afhankelijk van het aantal schakelmomenten.

ik ontspan m’n nek, kijk naar het plafond.

ik start met tellen.
als ik op 30 000 kom gaan alle buizen tegelijk kapot.