Mager en zwakkelijk, dat is Tijl Uilenspiegel volgens zijn vader Claus. Ook de rest van zijn omgeving verwacht weinig van hem: hij groeit op als molenaarszoon en niemand denkt dat hij dat lot zal ontstijgen, zeker niet wanneer zijn vader wordt opgepakt voor hekserij. Geweldige passages zijn het, waarin Daniel Kehlmann (1975, auteur van onder meer de internationale bestseller Het meten van de wereld) op een bijna achteloze manier onderstreept hoe goed hij kan schrijven: uitgebreid en toch nergens langdradig, beeldend zonder dat het overtollig wordt, en misschien wel het belangrijkste: vol mededogen met de personages van wie hij tegelijk haarfijn de tekortkomingen laat zien.

Claus wordt meegenomen door twee fanatieke jezuïeten. Tijdens de daaropvolgende ondervragingen kneden ze getuigenverklaringen naar hun eigen overtuiging en leggen ze gebeurtenissen op zo’n manier uit dat er maar één veroordeling mogelijk is: de doodstraf. Daarmee lijkt ook het leven van Tijl een noodlottige wending te krijgen, maar in zekere zin begint het juist pas met de executie van zijn vader. Hij slaat op de vlucht met bakkersdochter Nele, door Europa tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Een kleurrijk beschreven, nogal onbestemde wereld vol verdwaalde en verwarde soldaten, vol boeren die op de vlucht zijn – en dwars daar doorheen bewegen Tijl en Nele zich. Met zijn soepele retoriek en zijn acrobatische inspanningen windt hij de mensen intussen massaal om de vingers, hij laat ze soms zelfs dingen doen die ze helemaal niet willen – zoals in het formidabele openingshoofdstuk, dat ook als een losstaand kort verhaal uitstekend zou werken: Tijl, die een Duitse gemeenschap zo ver krijgt dat iedereen, onder invloed van zijn charisma en zijn bedwelmende woorden, een schoen uittrekt en naar voren werpt, zonder dat daar ook maar één logische reden voor is.
En dan vertrekt hij. Zoals hij gedurende de hele roman doet: Tijl is iemand die zich nergens werkelijk aan hecht, iemand die niet ‘van dezelfde stof gemaakt [leek] als andere mensen’ – een overlevingskunstenaar van wie men niet eens weet of hij nou protestant of katholiek is. En juist daarom blijkt hij in staat om zich overal naar binnen te wurmen en weer uit te glippen. En om voortdurend te intrigeren, dat ook: na dat overweldigende begin bleef ik Tijl vol belangstelling lezen, ook wanneer de titelheld in de loop van de roman weer vaste grond onder zijn voeten krijgt en dienst gaat doen als nar van de gevluchte koning Frederik van Bohemen, en vooral met diens vrouw Liz een nauwe band ontwikkelt. Ik bleef lezen omdat ik wilde weten wat er met Tijl zou gebeuren, omdat ik nooit helemaal dicht bij dit personage kwam of met hem ging meevoelen. Dat lijkt ook geenszins Kehlmanns bedoeling, de auteur gaat nadrukkelijk boven zijn hoofdpersonage staan en wisselt zelfs veelvuldig van perspectief, terwijl een alwetende stem soms de overhand krijgt. (‘En zo weet hij niet dat zijn moeder werkelijk niet ver van hem vandaan op de grond ligt.’) Dat versterkt de indruk dat het hier om een geschiedenisverhaal gaat, een vrij klassieke vertelling, geen psychologisch portret. Soms voldoet Tijl echt aan de criteria van een hardcore historische roman, vol uitgebreide decoromschrijvingen en verwijzingen naar werkelijke figuren, op andere momenten krijgt het geheel meer de ondertoon van een sprookje.
Bij historische verhalen als deze doemt, bij mij althans, vroeg of laat altijd de vraag op waarom een auteur uitgerekend voor deze periode heeft gekozen. En waarom dient uitgerekend Tijl eigenlijk als hoofdpersonage, aangezien hij volgens de Nederlands-Duitse folklore in de veertiende eeuw zijn streken uithaalde – waarom heeft Kehlmann hem ineens gesitueerd in deze oorlog? Om de eeuwen overstijgende kracht van verhalen te laten zien, van klassieke personages?
Het zijn vragen die op de achtergrond resoneren bij het lezen van Tijl en die het verhaal gelaagd maken, maar die gelukkig nergens expliciet worden: Kehlmann kijkt nergens vanuit het heden, hij laat het gelukkig helemaal voor zichzelf spreken, dit vroegmoderne Europa waarin wetenschap opkomt en er tegelijkertijd nog volop magie aanwezig is, waarin bijgeloof wordt gezien als een toppunt van rationaliteit. En overal waar Tijl komt is het enorme effect van vermaak duidelijk waarneembaar, waardoor je deze roman net zozeer kunt lezen als een pleidooi voor kunst als een afrekening met goedgelovigheid, net zozeer als een ironische beschrijving van al te zogenaamd rationeel denken als een waarschuwing voor degenen die menen intrinsiek gelijk te hebben.
Het zit er allemaal in, en ja, in zekere zin is Tijl een vrijwel foutloos boek. Gloedvol geschreven, met vaart en kleurrijke details over een onbekende periode, en dan komen er terloops ook nog eens wezenlijke thema’s aan bod – wat valt er nog meer van een (historische) roman te verwachten? Welbeschouwd niets, en toch merkte ik dat het me zowaar enige moeite kostte de eindstreep van Tijl te halen, dat ik me op den duur zelfs wat begon te ergeren. Wellicht door de afstand die zo inherent is aan het hoofdpersonage en de hele verhaalopzet. Of door al Kehlmanns technische vernuft: soms leest de roman bijna alsof die het resultaat is van een masterclass schrijven. Alles oogt zo beheerst en doordacht dat ik begon te verlangen naar rafelranden. Of naar in elk geval één karaktertrek die ik totaal niet zag aankomen en die me juist daarmee echt voor Tijl zou innemen. Nu maakt het allemaal indruk, zonder meer, maar uiteindelijk voel ik me toch enigszins zoals de toeschouwers na Tijls zoveelste truc: geïmponeerd en overdonderd, maar na afloop nog steeds zoekend naar houvast, naar een manier om alsnog iets dichter bij Tijl Uilenspiegel te komen.