Mijn vader wilde dat ik in militaire dienst ging.

Ik was pacifist en droeg het gebroken geweertje.

Doordat ik redelijk kon toneelspelen werd ik afgekeurd en hoefde ik mijn dienstplicht niet te vervullen.

Maar waarom wilde vader dat ik ging vechten? Wilde hij dan dat ik doodgeschoten ging worden in een volgende oorlog?

In Indië moest hij als bestuursambtenaar in de oorlog in 1942 landstormer worden. Ze leerden marcheren, schieten en salueren en het leek nergens op. Men noemde ze ‘het bierbuikenpeloton’.

Heeft mijn vader op de Japanners geschoten? Hij heeft er nooit over gesproken. Er is geen enkele heldendaad van hem bekend, behalve dan dat hij in Japanse krijgsgevangenschap heeft meegeholpen met het maken van een voorstelling waarin hij goochelde. Dat had zo veel succes dat mijn vader door de Engelsen in het kamp werd gevraagd iets met illusies te bedenken waardoor ze konden ontsnappen. Dat deed hij niet. Hij haatte de Engelsen omdat ze racistisch waren, al gebruikte men dat woord nog niet. ‘Ze waren vernederend en voelden zich boven ons verheven’, zei hij.

Mijn vader wilde dat ik in dienst ging omdat hij zich schaamde voor de manier waarop Nederland in het moederland en in Indië geen partij had gegeven. In Indië dachten ze dat de Engelsen zouden helpen, maar dat gebeurde niet en dus kon Indië door de Japanners worden overlopen; hij zag hoe zijn schoolvriendjes opstandeling werden en communist.

Vorige week zag ik Zelenski, de president van Oekraïne, en ik dacht: stel.

Stel dat ik jonger zou zijn en in Oekraïne zou wonen, dan moest ik ook in dienst. Had ik dat gewild? Aan het begin van de oorlog niet, maar nu wel. Het zien van leed dat een paar uur eerder is gebeurd, werkt niet alleen rechtstreeks op je gemoed, maar ook op je moraal. Je kunt, zoals Poetin doet, je volk het ware nieuws onthouden en zo de moraal proberen vorm te geven, maar je kunt dat ook doen door constant de beelden van dode kinderen en bomaanslagen uit te zenden.

Bij mij werkt dat. Van een bejaarde met een pacifistische inslag, had ik zin om ten oorlog te gaan. Ik ben dus al een leunstoelsoldaat. Ik bedoel dat niet grappig, eerder treurig. Ik hoop, als ik televisie kijk, dat de Oekraïners winnen, veel Russische soldaten laten sneuvelen, gebied terugveroveren en Poetin vernederen. Treurig: hoe erg is het dat ik Russen dood wens, al is het voor een goede zaak. Kijk, daar is een Russische tank, er zitten jongens in van negentien, twintig, en ik geniet als die door een Oekraïense Stinger wordt geraakt. Jongens van negentien, twintig. Wat ben ik voor iemand die daarvan geniet, of op z’n minst het niet erg vindt en het rechtvaardigt met: ‘Er was voor de Russen geen enkele reden om Oekraïne aan te vallen.’

Denk ik te licht over de dood? Of juist te zwaar? Ik denk dat laatste, want hoewel ik diep hoop dat Oekraïne deze oorlog wint – al vrees ik het ergste – blijf ik die klootzakken van negentien, twintig in die tank zien. Jongens. Aardige jongens. Dom gemaakt. Dom zijn ze geworden. Ze kunnen er ook niets aan doen. Ze plunderen en verkrachten omdat ze niet beter weten en ik zou ze ook neerschieten als ik Oekraïner was. Zeker als ze mijn dochter verkracht zouden hebben. Maar hoe walgelijk blijft het? Hoe walgelijk dat een mens gedwongen wordt lichtvaardig over de dood te denken.

Nadat mijn vader in het kamp ziek werd en in de dodentent werd gelegd – hij werd gered door zijn kameraden die hem extra voedsel bleven geven – had hij moeite met de rol van de dood in zijn leven.

Hij had het niet erg gevonden om dood te gaan, hij had daarvoor toen hij ziek was geen angst gehad, maar toen hij beter werd begreep hij dat hij ergens voor moest leven. Voor zijn gezin. Voor zijn land. Voor bepaalde idealen. Maar om dat leven, dat zo kostbaar was, te leiden moesten anderen misschien wel dood. Hij kwam daar niet uit. Die Jappen hadden toch ook families. Hoewel… Ze vonden het niet erg om hem te laten sterven. Om op hem te mikken met een geweer.

‘Waarom wil je in godsnaam dat ik soldaat word, pap? Ik haat nationalisme, ik haat wapens, ik haat het doden van mensen en dieren.’

‘Ik kan het niet uitleggen’, zei hij.

Dat voelde ik als een overwinning.

Maar dat was het niet.

Waarom we een sterk leger moeten hebben, we Oekraïne moeten volplempen met wapens en we misschien wel boots on the ground moeten leveren (op gevaar af van een derde wereldoorlog) kan ik ook niet uitleggen. Maar het moet wel.