Barones P.D. James, die vorige week op 94-jarige leeftijd overleed, was de grootmoeder van de Britse misdaadauteurs, the Queen of Crime. In die hoedanigheid is ze wel de erfgename van Agatha Christie genoemd, maar deze vergelijking wekte bij haarzelf vooral verbazing. Anders dan de geestelijke moeder van Hercule Poirot deinsde James er nooit voor terug om bloederige details nauwgezet te beschrijven. ‘Moorden zijn niet aangenaam’, beweerde ze ooit, ‘ze zijn naar en wreed. Voor plezante moorden moeten mensen bij Agatha zijn.’
Wie houdt van intelligente, realistische en literaire puzzelromans was bij James aan het juiste adres. Haar voorbeeld vormde altijd Jane Austen en om die reden is het passend dat haar laatste boek, dat drie jaar geleden verscheen, een ode betrof aan Engelands beroemdste schrijfster. Death Comes to Pemberley (vertaald als Pemberley) leest als een vervolg op Pride and Prejudice. ‘Alle boeken van Jane Austen hebben een gemeenschappelijke verhaallijn: een deugdzame en aantrekkelijke jonge vrouw die hindernissen moet overwinnen om de man van haar dromen te trouwen’, zei ze.
Deze thematiek is ook aanwezig in de Dalgliesh-reeks, de veertien detectiveromans waarmee James bekend is geworden. Detective Adam Dalgliesh is een serieuze, dichtende weduwnaar die op knappe wijze moordenaars opspoort – doorgaans de meest onverdachte kandidaat – maar nooit de liefde van zijn leven lijkt te vinden. ‘Liefde, altijd liefde. Dat is waar we altijd naar op zoek zijn’, staat er in A Certain Justice, ‘en als we het niet vroeg genoeg vinden raken we in paniek, denken we dat het nooit gaat lukken.’ Haar Adam vindt uiteindelijk zijn Cordelia.
Een lezer kan zich verplaatsen in deze domineeszoon, door James ooit omschreven als de persoon die ze zou zijn geweest wanneer ze als jongetje ter aarde was gekomen. Daarin schuilt de kracht van het oeuvre van de schrijfster die door Kingsley Amis de ‘Iris Murdoch met moord’ werd genoemd. Waar de verhalen van Christie even briljant als onwaarschijnlijk zijn, wortelen die van James in de realiteit. Dat uit zich bijvoorbeeld in de decors, variërend van een advocatenkantoor in Londen, of een kerncentrale aan de Noordzeekust tot een biologiefaculteit van een universiteit.
Volgens James is een goede ‘whodunnit’ beter in staat de wereld om ons heen te onderzoeken dan een goede roman. De voornaamste aantrekkingskracht van een detectiveverhaal is het raadsel, zo beweerde ze in een interview met The Guardian, het scheppen van orde in chaos, inclusief de innerlijke chaos. Toen ze een van haar eigen boeken teruglas, zag ze zichzelf: een dame die orde en traditie waardeert. En deze drang, zo besefte ze, komt voort uit haar eigen leven waarin pijn en onzekerheid van jongs af aanwezig waren.
Phyllis Dorothy James werd op 3 augustus 1920 in Oxford geboren, later de stad van Adam Dalgliesh’ beroemde collega Inspector Morse. Haar vader was een eenvoudige belastinginspecteur, en niet de meest progressieve persoon. Hoewel zijn dochter uitblonk op een meisjesschool in Cambridge en wilde gaan studeren, achtte hij academisch onderwijs voor vrouwen een overbodige luxe.
Ze ging net als haar vader bij de fiscus werken en op haar twintigste trouwde ze met Connor Bantry White, een geneeskundestudent met wie ze twee dochters kreeg. Zijn ervaringen in een jappenkamp waren zo traumatisch dat hij schizofreen uit de Tweede Wereldoorlog terugkeerde. Hij werd nooit meer de oude. Phyllis werd zodoende de kostwinner. Ze ging werken in de gezondheidszorg en rond haar veertigste achtte ze de tijd rijp om een oude wens te vervullen: schrijver worden. Elke dag schreef ze twee uur, voordat ze naar haar werk ging.
In 1962 publiceerde James haar eerste Dalgliesh-boek, Cover Her Face, bij Faber Faber, dat net op zoek was naar een opvolger voor misdaadauteur Cyril Hare. Twee jaar later volgde A Mind to Murder, dat zich afspeelde in een psychiatrische kliniek, een plek waar ze door de stoornis van haar echtgenoot veel vanaf wist. Het waren de enige twee boeken die haar man heeft kunnen lezen. Connor overleed een jaar later, 44 jaar jong. James zou nooit hertrouwen.
Na het voltooien van een avondstudie ging ze werken bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar ze te maken kreeg met politie- en justitiezaken. Dat bood inspiratie en er waren altijd deskundigen bij de hand die wilden proeflezen. Haar visie op misdaad en straf was in die jaren amodieus. Ze vond dat mensen immer zelf verantwoordelijk zijn voor de (morele) keuzes die ze maken. Dat is niet hetzelfde als hardvochtigheid. Zowel haar slachtoffers als moordenaars portretteerde ze als mensen van vlees en bloed.
Na haar pensionering in 1979 ging ze nog meer schrijven en dertien jaar later verscheen met The Children of Men haar enige science-fictionroman. Deze speelt zich af in een wereld waar de mensheid door onvruchtbaarheid uitsterft, een apocalyptische visie die haaks leek te staan op haar levenslustigheid. Zo vervulde ze een actieve rol in de literaire wereld en het publieke debat. Op haar 89ste won ze de prijs voor het beste interview nadat ze bbc-baas Mark Thompson ter verantwoording had geroepen voor de graaicultuur bij de omroep.
Na haar dood hebben vrienden James omschreven als ‘warm’, ‘inspirerend’ en ‘opgewekt’. The Daily Telegraph noemde haar ‘splendidly clubbable’. Sinds 1991 was ze, na de titel Barones James van Holland Park te hebben gekregen, lid van de leukste club van Londen: het Hogerhuis, waar ze in de Conservatieve fractie zat. In 2009 nam ze voor het laatst deel aan een Kamerdebat. Het ging over een, naar haar idee, oneerlijke belastingwet.
Beeld: The Times Cheltenham Literature Festival, 2012 (Gareth Iwan Jones / Eyevine / HH)