Thomese: ‘Ik heb Herman wel omschreven als een Van Gogh zonder het talent om schilderijen te maken. Aan de ene kant kijkt hij op alles neer en aan de andere kant kijkt hij tegen alles op. Herman staat buiten het leven, omdat hij niet de spontaniteit en het doorzettingsvermogen heeft om er bij te horen. Anderzijds wil hij er ook niet bij horen. Die dubbelhartigheid maakt hem allerminst heroisch maar wel des te authentieker. Hij ziet er niets in om naar school te gaan. Hij ziet niets in het praktische, het concrete.
Dat is iets wat ik zelf ook altijd heb gehad. Het is het bekende filosofisch-romantische dilemma: je leeft van een verlangen naar iets bij de gratie van het feit dat je het niet hebt. Je moet het verlangen intact houden. Tegenwoordig moet je goed op je dromen passen. Al die mogelijkheden die er nu zijn op het gebied van reizen, onderwijs en levensvormen - dromen zijn te makkelijk bereikbaar.’
‘IN HELDENJAREN zit geen duidelijke tijdsaanduiding. Ik aarzelde een jaartal te noemen, dat werd te bepaald. Ik wilde een soort innerlijke wereld beschrijven en niet een episode uit een leven. Er zit ook niet zoveel ontwikkeling in het verhaal. Net zo min als dat in het leven zit. Je kunt dingen als het halen van een diploma, de aankoop van een huis of het krijgen van een kind benoemen als breekpunten in de tijd, maar in wezen sukkel je voort en blijf je altijd dezelfde. Alleen als je terugkijkt, merk je dat je anders bent geworden. Je merkt nooit: nu verandert mijn leven.
Herman begint nooit echt aan het leven. Hij blijft alle mogelijkheden open houden. In deze tijd kun je heel lang het gevoel houden nog te moeten beginnen. Ons ontbreekt de noodzaak om iets te doen, waar je vroeger door maatschappelijke omstandigheden werd gedwongen iets te doen. De discussie over werkeloosheid heeft ook vooral te maken met een angst voor ledigheid. Natuurlijk signaleerde Reve dat al in De avonden, maar dat ging over een ander soort ledigheid. Frits van Egters had wel gewoon een baan. Hij ging naar kantoor en woonde bij zijn ouders. Wij kunnen nu gewoon op achttienjarige leeftijd naar de grote stad trekken, bij het loket van de sociale dienst een uitkering aanvragen en doen waar we zin in hebben.’
‘ROND MIJN achttiende was ik, als zovelen, gek op Camus, Sartre en Nietzsche. Het leven was zinloos. Voordat je wist wat het was, had je het al afgekeurd. Het was wat romantisch, het leven verzaken. Die adolescententijd is een beslissende tijd, want je maakt kennis met de literatuur en met de grote thema’s uit het leven, zoals waarheid, liefde en dood. Voor mij is die tijd bepalend geweest voor het ontwikkelen van smaak voor bepaalde onderwerpen en schrijvers. Ik ben zelf altijd trouw gebleven aan de schrijvers van het eerste uur: Reve, Hermans, Bordewijk, Elsschot, Nescio natuurlijk en Van Schendel.
Ik heet geen Herman Visch, maar zijn levensgevoel dat ik in Heldenjaren beschrijf, is van begin tot eind ook mijn gevoel. Ik heb altijd naar maatschappelijke alibi’s gezocht om te verhullen dat ik eigenlijk een soort weerzin tegen het leven heb. Ik kan een erg grote weerzin hebben om naar buiten te gaan en me onder de mensen te begeven. Als ik weet dat ik weer ergens in zo'n zaaltje moet gaan staan voorlezen, kan het angstzweet me uitbreken. Dan vraag ik me af waarom ik dit allemaal doe. Net zoals je reisangst kunt hebben. Die enorme weerzin en bijna angst om te vertrekken. Dat heb ik eigenlijk altijd bij het hele leven gehad.
Het is ook wel iets dat in het schrijven besloten ligt. Vroeger was schrijven monnikenwerk. Dat afzonderingsideaal speelt nog steeds een rol. Je zit natuurlijk de hele dag alleen in je binnenwereld, waardoor de afstand tot de mensen op aarde, zeg maar, heel groot wordt. Door dit leven ben ik in staat gesteld om die afzijdigheid van Herman Visch te rekken tot een leeftijd waarop andere mensen kinderen hebben en een huis met voor- en achtertuin.’
‘ZO'N AKO-PRIJS is ineens iets van buiten dat je leven beinvloedt, terwijl je denkt dat je zelf altijd je leven bepaalt. Het geeft een onbehaaglijk gevoel dat anderen jouw leven kunnen invullen. Tegelijkertijd is het ook weer prettig, omdat het je verlost van jezelf.
Waarom zou je eerste boek niet je beste kunnen zijn? Maar ik hoop dat zelf natuurlijk niet. Heldenjaren is het boek dat ik altijd heb willen schrijven, waar ik ook al heel vaak aan begonnen was. Het gaat over dingen die al heel lang wezenlijk voor mij zijn. Dat hoeft overigens niet altijd goede boeken op te leveren.
Die ouderwets aandoende stijl ligt volgens mij niet aan de taal, zoals veel recensenten menen. Het ligt aan de manier van schrijven. Ik schrijf nogal beschouwelijk, en beschouwelijke fictie komt in de Nederlandse literatuur zelden voor. In de Duitse literatuur zie je het veel vaker. Daar interesseert men zich meer voor de ziel. Nederlanders houden het toch liever concreter. Heldenjaren is wel vrij concreet, maar tegelijkertijd blijft het vaag. De nadruk ligt duidelijk op de verwerking van de dingen, niet op de ervaringen zelf. Dat schept een bepaalde afstand die je zeker in ontwikkelingsromans niet vaak aantreft.
Mijn bedachtzame manier van schrijven wordt gereserveerd en afstandelijk gevonden. Maar voor mij is dat de enige manier om gevoelens die toch zeer kwetsbaar zijn, te beschrijven. Het is misschien een defensieve stijl. Heldenjaren is een heel gevoelig boek, maar tegelijkertijd zit er iets aanmatigends in, omdat Herman toch het leven afwijst. En dat is taboe.
Net als voor Herman zijn boeken voor mij in zekere zin werkelijker dan het leven zelf. Boeken geven mij een wezenlijke ervaring. Ik heb vriendschappen vooral gesloten en misschien ook wel verbroken op grond van boeken. De fysieke ervaring wordt erg overschat. De ervaring op zich is niets, het echte leven bestaat pas als je er over nadenkt.’
‘MIJN EERSTE vriendinnetje woonde heel ver weg. Ik ging altijd met de trein en de bus naar haar toe. Vantevoren was ik erg gespannen en opgewonden. Maar als ik er eenmaal was, kwam er van mijn voorstellingen niets terecht. Temeer daar haar moeder op de momenten dat het enigszins prikkelend werd, met thee en koffie kwam aanzetten. Door die verwachtingen was ik zo gespannen en verkrampt dat ik al uitkeek naar mijn terugreis in de bus. Pas dan kon ik het rustig beleven. Het moment zelf was me te veel. Die eerste liefde bestond vooral in mijn eigen verbeelding. In de herinnering wordt iets altijd mooier dan dat het in werkelijkheid was. De landerigheid van de schooldagen uit je jeugd, dagen die als kauwgom aan elkaar bleven plakken, wordt weggefilterd uit de herinnering van die tijd. Je herinnert je toch vooral hoeveel lol je had. Heldenjaren is eigenlijk een poging om een niet geidealiseerd verleden zonder hoogtepunten weer te geven.
Ik geloof dat de mens er alles aan doet om zichzelf te bedriegen. Een grote teleurstelling van de literatuur is dan ook dat de mooiste verhalen de grootste leugens zijn. Literatuur is natuurlijk een bedrogmechaniek. Toch heb ik in de literatuur altijd veel belangrijke dingen gevonden. Ik begreep pas hoe het zat met dat eerste vriendinnetje toen ik Terug tot Ina Damman van Vestdijk had gelezen. Na het lezen van Nietzsche had ik ineens een filosofie voor mijn gebrek aan ambitie. Mijn somberheid, weerzin, walging en angsten heb ik toch altijd bij schrijvers verwoord gezien.
De aantrekkingskracht van het verhaal is dat je aan de ene kant jezelf ziet en aan de andere kant een ander bent. Het is tegelijkertijd een spiegel en een droomwereld. Je eigen leven ervaar je als willekeurig en als je somber bent zelfs als zinloos. Maar als je er een verhaal van maakt of er een verhaal over leest, dan krijgt het een soort pointe. Diep in ons hart weten we dat de pointe is dat er een zerk op ons wordt geplaatst, maar we hebben altijd het idee dat er nog een ander verhaal moet zijn. Het verhaal is de ideale manier om het leven te aanvaarden.’