De kunstliefhebber doet er goed aan dit najaar een ticket naar Düsseldorf te boeken, om het staartje, of beter gezegd de climax van de kunstmanifestatie Quadriennale 06 mee te pakken. Toegegeven, het overkoepelende thema ‘het lichaam’ is niet om wild van te worden (men kan zich de catalogusteksten over ‘de desintegratie van het individu’ en de ‘teloorgang van de stabiele identiteit’ voorstellen zonder ze gelezen te hebben), maar de line-up, met solo’s van onder anderen Caravaggio, Francis Bacon, Juan Muñoz en rising star Berlinde de Bruyckere is om van te watertanden.
De Kunsthalle aan de Grabbeplatz, tegenover het fantastische, pas verbouwde w20, toont drie kunstenaars: Martin Honert, Berlinde de Bruyckere en Teresa Margolles. Waarom juist deze drie wordt niet duidelijk. Inhoudelijke overeenkomsten zijn er nauwelijks. Stilistische evenmin. Honert, die een thuiswedstrijd speelt, is de minst pretentieuze, en de beste. Hij maakt schilderijen, sculpturen en lichtboxen, en soms combinaties daarvan in een stripachtig idioom; een soort driedimensionale popart dus, maar oneindig inventiever en fantasierijker. Het is geen grootse kunst, dat werk van Honert, het zijn meer kunstjes; het gaat om de beeldgrapjes, om de spitsvondigheden. De uitvoering is dienend, effectief. Honert is af en toe zelfs geestig, zij het op zijn eigen sardonische manier. Zo is er een schilderij van een stoet kinderen in middeleeuwse klederdracht dat de naam Kinderkruistochten draagt, en een fantastische beeldengroep van tekenfilmriddertjes die elkaar de hersens inslaan – compleet met archetypisch kanon en driedimensionale rookwolken gemaakt van opblaaskussens.
Berlinde de Bruyckere is ernstiger. Ze exposeert wezens op palen die eruitzien alsof ze zo uit een Francis Bacon-schilderij zijn komen kruipen: onherkenbare gezichten, gedeformeerde torso’s en benen van bobbelige was in roze, grijs en blauwtinten. Het is het soort beelden waarin kunsthistorici steevast de kwetsbaarheid van het individu zien verbeeld – en misschien is dat ook wel de bedoeling. Naast de paalzittende wezens exposeert De Bruyckere ook een ondersteboven hangend paard met dichtgestikte ogen, dus met die kwetsbaarheid zit het wel goed. (Waarom gebruiken kunstenaars toch altijd paarden wanneer ze een beeld van nodeloos lijden willen geven? Is het het sierlijke hoofd? De melancholieke blik? Waar blijft de kunstenaar die de kont tegen de krib gooit en gewoon een stinkdier aan het plafond hangt – met of zonder dichtgestikte ogen, daar wil ik van af zijn.)
Ten slotte Margolles. Die bezocht mortuaria door heel Mexico, om de draadjes te verzamelen waarmee men zwaar beschadigde lichamen weer aan elkaar hecht. Die draadjes, 127 in totaal, knoopte ze aaneen en spande ze als een waslijn tussen de wanden van het museum. Is dat interessant? Niet echt. We zien rafelige draadjes en gladde draadjes, dikke en dunne, maagdelijk witte en draadjes die donkerbruin zijn van het geronnen bloed. Je zou willen dat Margolles wat meer informatie bij haar werk had geleverd. Wie waren de mensen aan wie de lichamen toebehoorden? Hoe kwamen ze om? Hadden ze familie? Een kat? Nu zien we eigenlijk alleen het voorwerk, het ruwe materiaal, als idee niet interessant, als beeld niet beklijvend. Lege hoofden, lege zalen, zullen we maar zeggen. Non-kunst in de meest letterlijke zin des woords.
Aus dem Verborgene: Berlinde de Bruyckere und Martin Honert. Teresa Margolles, 127 cuerpos. Kunsthalle, Düsseldorf, tot 7 januari