
Parijs, Huis van Bewaring Saint-Lazare, 5 oktober 1917
MONSIEUR Le PRÉSIDENT, *
Het is mij een eer me te richten tot het Staatshoofd die het hoogste ambt bekleedt, om hem uit het diepst van mijn hart te verzoeken het onderstaande met al zijn welwillendheid zorgvuldig telezen.
Ik ben op 25 juli 1917 door het Oorlogstribunaal ter dood veroordeeld wegens verraad van Frankrijk. Ik stel hierbij uitdrukkelijk dat ik niet schuldig ben. Ik heb nooit een daad van spionage, of een poging daartoe ondernomen in Frankrijk of tegen Frankrijk. Ik heb nooit een brief of een bericht aan de Duitsers geschreven, rechtstreeks of via via gedurende mijn verblijf in Frankrijk. Twaalf jaar heb ik in Parijs gewoond, ik heb er talrijke relaties, maar nooit heb ik indiscrete vragen over de oorlog gesteld aan een officier of wie dan ook. Ik ben in Parijs uitsluitend met bekende mensen van onbesproken gedrag omgegaan.
Ik heb zoals is aangetoond nooit een document of ander papier in mijn handen gehad of in mijn bagage of in mijn kluis bij de Comptoir d’Escompte in Parijs gehad. Ik heb geen enkele dode Franse of geallieerde soldaat op mijn geweten.
Ik heb nooit de verdediging van vestingwerken in gevaar gebracht, ik zou tot op de dag van vandaag niet eens weten waar deze zichbevinden. (…)
Ik vraag u, Monsieur le Président de la République, mij in bescherming te nemen. Als de Franse militaire autoriteiten me niet naar het Ministerie van Oorlog hadden gesommeerd, zou ik me nooit met de oorlog hebben beziggehouden. Als dezelfde autoriteiten me niet hadden voorgesteld in hun dienst een miljoen te verdienen, de bruidsschat die me in staat stelde metde kapitein [Vadime Massloff] te trouwen van wie ik hield en die voor Frankrijk vecht, zou een dergelijk idee nooit bij me zijn opgekomen.
In de kantlijn van het dertien pagina’s tellende ‘Mémoire’ aan de Franse president Raymond Poincaré staat in een keurig handschrift genoteerd: ‘Recours en grâce Mata Hari’. Dit is het gratieverzoek van Margaretha Geertruida Zelle (Leeuwarden 7 augustus 1876 - Parijs 15 oktober 1917), het document waar eerdere biografen al die tijd naar op zoek zijn geweest in Franse – ministeriële – archieven. Het gold als verloren.
Digitaal onderzoek bij de Archives nationales in Parijs gaf een indicatie dat zich een document van Mata Hari moest bevinden in het archief van Paul Painlevé. De politicus trad op 12 september 1917 aan als premier van het Franse kabinet, waarin hij tot dan toe minister van Oorlog was. Vanwege ‘de slechte staat’ kon het document niet worden ingezien, aldus de annotatie, maar bij navraag bleek er helemaal niets mis mee te zijn. Het was alleen nog niet ontsloten. Een verzoek om inzage werd onverwijld positief beantwoord.
‘Vervolging van verschillende mensen beschuldigd van spionage’ luidt de neutrale titel op de map. Er zitten allerlei invitaties in aan premier Painlevé voor déjeuners en diners, berichten over toenmalige spionnen en krantenknipsels over de massale stakingen in het land, dat na drie jaar oorlog met honderdduizenden slachtoffers tot in het kleinste gehucht, oorlogsmoe was. Daarna duikt inderdaad haar naam op boven het mémoire, het vertoogschrift of memorie van grieven van Mata Hari zelf. Haar gratieverzoek aan de Franse president is niet handgeschreven. Het is getypt – of beter gezegd: een carbondoorslag, maar dit zijn wel degelijk haar laatste officieel gedocumenteerde woorden. En wát voor woorden. Volstrekt overtuigd van haar gelijk bestreed ze het vonnis van haar rechters. Het onderhoud met de Duitse militaire attaché was geen verraad, het was tactiek.
Het was gekkigheid, zonder enkele waarde, die ik hem had verteld en die iedereen net als ik kon lezen in de kranten en die ik eenvoudig wat had veranderd. De meest recente dateert van 43 dagen eerder. De oudste van anderhalf jaar eerder of zelfs twee jaar eerder. Het stelde niets voor wat ik aan de Duitse attaché had gegeven. Wat ik heb gekregen en vervolgens aan de Fransen heb doorgegeven, dát was belangrijk.
Inderdaad, haar veroordeling stoelde op flinterdunne bewijzen, maar het was oorlog. Een alleen reizende, knappe, goed geklede, gescheiden vrouw die haar talen sprak en onbeschaamd in het geweer ging tegen ambtenaren in functie, wekte wantrouwen. Scotland Yard hield haar aan in 1915, vond niets verdachts in haar bagage, en toch wist men zeker dat ze in dienst van de vijand stond.
Talloze brieven schreef Mata Hari na haar glorieuze succes van maart 1905 in het Parijs van de Belle Époque. Op het postpapier van de chique hotels in de Europese steden waar ze als danseres furore had met haar oriëntaalse dansen en waar ze geliefden aan zich bond om haar luxueuze levensstijl te bekostigen, richtte ze zich tot vrienden en kennissen en tot dames en vooral heren die haar carrière vooruit konden helpen. In haar royale, krachtige handschrift met de vlietende interpunctie zette ze haar snelle gedachten vlot op papier, altijd met de focus op zichzelf en het doel scherp voor ogen, alsof ze geen tijd te verliezen had.
Eenmaal opgesloten in Saint-Lazare liet ze zich niet van haar gewoonte afhouden. Sinds haar arrestatie op 13 februari 1917 deed ze vanuit haar donkere, vochtige cel en een stromatras vol luizen veelvuldig haar beklag tegenover hoofdaanklager André Mornet:
Parijs, Huis van Bewaring Saint-Lazare, 6 juli 1917
De vrouwen hier kunnen nog schreeuwen of zich verzetten, ik kan alleen maar huilen. De bedden vol ongedierte. De hele dag honger. Ik kan niet meer. U kunt zich niet voorstellen, mon lieutenant, hoe ongelukkig ik hier ben in Saint-Lazare. Omdat ik die soep waar de honden geen brood van lusten niet kan drinken, moet ik zonder eten naar bed. Waarom, mon lieutenant, laat men mij lijden in deze grote ellende? U kunt me ondervragen, maar ik ben nog altijd een vrouw.
Mata Hari voelde zich thuis in de betere kringen, kende geen schaamte en liet zich graag onderhouden. ‘Ik heb altijd geleefd voor de liefde en het plezier,’ verklaarde ze tijdens een van de verhoren. Of zoals ze het in haar gratieverzoek zei: ‘Mijn theaterleven, mijn reizen, mijn positie als danseres hebben ervoor gezorgd dat ik talrijke relaties heb in de wereld.’
Haar levenshouding en haar smadelijke terdoodveroordeling leiden tot op de dag van vandaag voor beduchtheid bij nazaten van haar relaties, getuige vernietigde of nog altijd niet vrijgegeven brieven.

Uit de Indische jaren – ze vertrok in 1897 met Rudolph MacLeod (1856-1928), de twintig jaar oudere kapitein van het Nederlandsch-Indisch Leger, en hun pas geboren zoon naar de Oost – zijn in een privé-collectie acht lange brieven van haar man bewaard gebleven. Ze geven een indruk van hun stormachtige relatie. Zij verblijft nog met de twee kinderen in het koele Malang op Oost-Java als hij op zijn nieuwe post zit in het hete Medan op Sumatra. Hij is woedend omdat ze zelden antwoordt:
Medan, woensdagavond 12 April, 7 uur, 1898
Nou ik heb dan een brief maar zoo’n droog zand soerat [brief] als jij alleen schrijven kunt en ik ben blij dat ik zulke brieven niet schrijf. Geen datum niets waar ik uit wijs kan worden enfin ik ben nu vanaf 11 Juli 1895 bezig met schelden en goede woorden, met op je eergevoel te werken enfin met een goed voorbeeld te proberen enige orde in je doen en laten te brengen maar ’t geeft toch niets. Dat ik nu toch tegen zo’n vrouw aan moest loopen ’t is haast ongelooflijk en ik zal er zeker van ergernis en verdriet korter van leven. Maar enfin ik weet wel dat al dat praten met jou toch niets geeft en je alleen aan je zelf denkt en dus soedah. Je brief dan waar geen touw aan vast te knoopen is begint met bovenaan ‘Toempang’ zonder meer. Ik kan dus onmogelijk beoordeelen wanneer je zoudt vergeten hebben te telegrafeeren maar ach, dat komt er in jou oog toch niet op aan want je vindt het zo duur en zo zonde van het geld. Ja als het voor chocolade, fladderlappen of dergelijke smeerlapperij gebruikt werd zou niets voor jou te duur zijn maar nu het een telegram geldt van ƒ 1,50 waar ik een hele week naar uitkeek en naar verlang nu is het zonde. Bah wat een schepsel ben jij toch!
Van de jonge echtgenote is alleen een enkel briefje overgeleverd uit januari 1901, geschreven in het ziekenhuis in Batavia over de ‘huidziekte’ van haar dochter Non, eveneens nog altijd in privé-bezit:
Batavia, maandag
Beste John,
Zooeven Dr Bückler, Persenaire en Langebach [gesproken]. Non heeft pokken. Die lammeling van een Kreh [arts], om haar met schurft-zalf in te smeren ’t is toch schande hoor. Ze heeft 38-2 koorts en moet binnenblijven. Stuur me als je kunt wat geld, je weet nooit wat ik in deze omstandigheden in eens noodig heb. Help me verder door bij de Juffr van ’t hotel heel gauw twaalf tjelana monjet [hansopje] van katoen te laten maken. Ze mag geen flanel aan hebben en ik heb geen tijd, daar wij aanhoudend moeten oppassen dat ze niet te veel krabt.
Wat een ellende, had je maar mij met haar naar Holland laten gaan; maar je wilt mij sarren en je ziet wat je straf is. (…) Ik zal wat speelgoed voor haar koopen, want ze moet binnenblijven.
Een prettige feesten voor mij, iedereen danst en krijgt nieuwe kleeren en ik moet met een kind met pokken in ’t hospitaal in Indië blijven – lekker. (…) Je Gretha
Neem maar zoon flanellen tjelana monjet uit de kast tot model
Na de dood van hun vierjarige zoon liep het toch al moeizame huwelijk bij terugkeer in Nederland in 1902 spaak. Het komt naar voren in de vrijwel complete correspondentie uit familiebezit die vorig jaar is gepubliceerd (Denk niet dat ik slecht ben: Margaretha Zelle vóór Mata Hari, Leeuwarden 2016).
‘Er is een grens – en een vrouw blijft niet altijd soumise’, (ondergeschikt), schreef ze aan Edward MacLeod, een neef van haar man, en ze memoreerde de ‘wrijfkuur’ van ‘kwik en blauwe zalf’ die zij en haar dochter in Indië moesten ondergaan als behandeling van syfilis, waar beiden door MacLeods toedoen mee besmet waren geraakt. Soms zou ze hem kunnen ‘doodschieten uit wraak over mijn verwoeste jeugd en verwoest leven’.
Nadat MacLeod hun zesjarige dochter Non had meegenomen, weigerde alimentatie te betalen en haar pogingen aan het toneel te komen mislukten, verkocht ze haar fiets en vertrok, zoals ze Edward MacLeod schreef:
Parijs, 16 november 1903
Toen de trein Parijs naderde en ik alleen voor het eerst van mijn leven aan het Gare du Nord stond dacht ik een moment ‘God wat ben ik begonnen met bijna geen geld’. Maar tegelijk met die gedachte kwam den courage en ik dacht ‘en avant’. Ik heb een dag en nacht in een hotel gelogeerd en direct een pension gezocht. Dit is een Engelsch pension, wel wat erg sévère, maar achteraf beschouwd is dat wel goed. Ik probeer van alles, heb annonces voor dame de compagnie en heb moeite gedaan om als mannequin, u weet, om toiletten te passen in de groote modemagazijnen, omdat ik een erg goed figuur heb. (…) Ook heb ik een probe de chant afgelegd voor de Opéra Comique en dat is goed geslaagd; ik heb nu misschien kans om gratis aan het Conservatoire te kunnen studeeren. Hoe het dus gaan zal, weet ik niet. Ik heb nogal een courageuse karakter en altijd illusies die weliswaar dikwijls vervliegen maar ik leef in hoop op een betere toekomst. Een van de grootste schilders van Parijs, Monsieur Cormon, membre de l’Institut, wil dat ik voor hem poseer voor 300 fr in de maand en daar ga ik nu morgen heen om te vragen in welk costuum. Hij zeide ‘plume de Syrie’, maar ik wil niet als het niet gekleed is en natuurlijk niet onder mijn eigen naam. Het is alleen om me te redden. Ik wist wel dat ik er goed uitzag maar dat men mij te Parijs zoo zou opmerken had ik niet gedacht.
Een viertal briefjes dat enkele jaren geleden te voorschijn kwam in het archief van Musée Guimet, het prestigieuze museum voor Aziatische kunst en religies aan de chique rive droite in Parijs, toont haar vasthoudendheid.
Parijs, 9 avenue Mac-Mahon, zondag [begin maart 1905]
Monsieur!
Zoudt u zo vriendelijk willen zijn mij te ontvangen. Een dezer dagen? Ik zou u graag willen vertellen over de ‘danses dramatiques’ uit mijn land die ik eerder heb opgevoerd in de salon van Madame Guimet. Ik weet dat u belangstelling heeft voor alles wat uit Indië komt. En daarom vraag ik u een datum vast te stellen, waarop u mij kunt ontvangen.
Hoogachtend. Lady Mac-Leod

Niet lang daarna debuteerde de Friese hoeden- en pettenmakersdochter als Mata Hari in La Rotonde van het museum voor een select gezelschap, dat zich laafde aan haar – fictieve – oriëntaalse afkomst en vooral aan haar extatische mimedansen, tot kunst verheven striptease. Parijs lag aan haar voeten. Vanaf dit eclatante succes begon ze een plakboek – in 1992 verworven door het Fries Museum Leeuwarden. Ze nam er foto’s in op, lovende recensies, berichtjes en andere knipsels waarin haar naam wordt genoemd en ze plakte er ook visitekaartjes, kattebelletjes en brieven van bewonderaars in. Kort noteerde ze enige gegevens, altijd in dezelfde paars-violette inkt waarmee ze ook haar brieven schreef. Zoals aan de arrondissementsrechtbank in Arnhem in reactie op de echtscheidingseis van haar man. Volmondig beaamde ze elke aantijging:
Madrid, Grand Hôtel de la Paix,
7 januari 1906
In een oogenblik van wanhoop nam ik de trein naar Parijs, zonder geld zonder kleeren en daar – als laatste redmiddel en dank zij la ‘beauté de la femme’ ben ik geslaagd – Dat ik gemeenschap heb gehad met andere mannen is waar. Dat ik poseer voor beeldhouwers is waar. Dat ik dans in de opéra te Monte Carlo is waar. Het is me te laag en te laf me te verdedigen tegen feiten die ik heb moeten doen, en de Heer McLeod is bij al onze vroegere kennissen zoo veracht, dat ik niet eens me verdedig.
Op de zitting was ze niet aanwezig. Bij alle bewijzen van overspel werd ook een naaktfoto getoond. Terwijl de echtscheiding werd uitgesproken en naderhand de dochter aan MacLeod werd toegewezen, trok de succesvolle artieste langs de grote theaters van Europa en onderhield zich met de haute volée, met steeds haar eigenbelang voor ogen. ‘Ik verlang ernaar om “la danse” te creëren en ik wil deze vooral in Parijs uitvoeren waar ik enorm bekend ben en ik de enige ben die de innerlijke roerselen van Salomé zal kunnen dansen.’ Aldus haar suggestie aan Richard Strauss. In de archieven van Gustave Mahler rust ook zo’n brief: ‘U herinnert zich mij vast nog wel van de keer dat ik me aan u heb voorgesteld met een introductie van Maître Massenet nadat ik de “l’Air Hindou” had uitgevoerd in zijn opera Le Roi de Lahore.’
Strauss noch Mahler ging in op het aanlokkelijke aanbod. Dat deed de befaamde impresario Serge Diaghilev wel. Om voor zijn Ballets Russes zoveel mogelijk publiciteit – en dus inkomsten – te verkrijgen, engageerde hij geregeld bekende namen buiten het dansgezelschap. Aan impresario Gabriel Astruc schreef ze:
Ik heb me volledig ontkleed voor Bakst [de ontwerper van de Ballets Russes Léon Bakst] in mijn kamer. Dat lijkt me voldoende en me dunkt dat het onzinnig is om dit nog eens te herhalen op het toneel van de Beau-Soleil waar het personeel in- en uitloopt. Diaghilev weet niet wat hij wil en ik begrijp maar niet waarom hij me laat komen als hij me niet wil engageren.
Door het uitbreken van de Grote Oorlog werd haar contract met het theater Metropol in Berlijn geannuleerd. Zonder haar banktegoed en haar peperdure bontjassen keerde ze berooid terug in Nederland en krabbelde weer op – met nieuwe geldschieters. Ze trachtte het contact ter herstellen met haar dochter, inmiddels een tiener, en schreef haar ex-man:
Amsterdam, Victoria Hotel [21 september 1914]
Mon cher Ami,
Zoals u wilt, vraag ik u persoonlijk om zo goed te zijn mijn dochter te mogen ontmoeten. Ik ben te zeer een Parisienne geworden om niet over de nodige tact te beschikken, dus zeg me onder welke voorwaarden mijn vurige wens in vervulling kan gaan. Ik ben hier natuurlijk alleen en doortrekkende om over Engeland naar Parijs te gaan. Mijn villa ligt tegen den grond daar ik in den fortenlinie woon en ik moet zien wat mij daar is overgebleven. Paarden, koetsier… alles is weg – Enfin dat overkomt velen met mij in deze dagen. Ik kom van Berlijn waar ’k geëngageerd was toen den oorlog werd verklaard. Ik heb natuurlijk niet lange tijd hier. ik geloof het is het beste dat ik snel een dag kom te Arnhem, dat ik daar in een hotel afstijg – en dat gij daar met Non bij me komt. Dat is het eenvoudigste. Lange brieven schrijven is niet noodig en veel woorden ook niet. Vraag haar of ik haar een klein hondje kan meebrengen en geloof me met mijne beste groeten Marguerite.’

Het zal er niet van komen en hoewel ze in Den Haag een mooi huis inrichtte op de Nieuwe Uitleg reisde ze via Engeland terug naar haar geliefde Grand Hôtel in Parijs. Na een tip van Scotland Yard, via een geheim agent in Rotterdam, wordt ze vanaf juni 1916 geschaduwd door de Franse inlichtingendienst. Twee politie-inspecteurs achtervolgen de verdachte vijf maanden lang van de vroege ochtend tot de late avond. Al winkelend besteedt ze duizenden Franse francs aan mantels, japonnen, bont en juwelen bij de juweliers rond de Place Vendôme, Galeries Lafayette en de talrijke lingeriewinkels in de buurt. Ze zien hoe ze met verschillende heren uitgaat en op een dag eind augustus verliefd wordt op een Rus, Vadime Massloff. De kapitein vocht in het veertigduizend man tellende Russische expeditionaire leger aan geallieerde zijde in de loopgraven tegen de Duitsers.
Margaretha, veertig nu, adoreerde de Rus, twintig jaar jonger dan zij en schrijft een brief die in haar dossier in de militaire archieven van het Franse ministerie van Defensie in het Château de Vincennes zijn opgeborgen.
Madrid, Hotel Ritz, 10 december 1916
Ik hou van je Vadime, meer dan ooit en hoe sterk ik ook ben als het mezelf betreft, zo vrouwelijk voel ik me bij jou. Je wilt niet dat ik over mijn gevoelens spreek, maar geloof me Vadime, je bent ieder moment in mijn gedachten. Dat ik niets weet over de oorlog komt omdat ik niets wilde weten. Toch heb ik alles gevoeld wat je hebt meegemaakt. Je bent in me, ik droom vaak van je, ik zie je en ik weet dat ik je niet bedrieg. Wanneer ik je terugzie zal ik je in mijn armen nemen, je mag alles met de doen wat je wilt omdat ik jouw Marina ben en de Marina in jouw armen is zichzelf niet meer. Ik omhels je met mijn beste zoenen, Je Marina
Deze brief van Mata Hari aan haar geliefde maakt deel uit van het archief van de Franse inlichtingendienst. In de loop van de twintigste eeuw is dit archief op de stroom van de grote politieke ontwikkelingen gaan zwerven door Europa. Tijdens de Tweede Wereldoorlog brachten de Duitsers het over naar Berlijn en in 1945 kwam het met het sovjetleger mee naar Moskou. Pas in 2001 keerde het vanuit Moskou weer terug en rust sindsdien in het Château de Vincennes. De verloren gewaande dossiers bevatten brieven en documenten die de reeds bekende bronnen over Mata Hari op een prachtige manier aanvullen.
Tegen het eind van haar gratieverzoek aan de Franse president verklaart ze de diepere reden voor haar handelen:
Ik heb alleen maar gedacht aan mijn huwelijk met kapitein Massloff waardoor ik een zeker positie zou kunnen innemen in de maatschappij, die ik door mijn scheiding en mijn leven in het theater was verloren. Ik dacht aan niets anders. (…)
Ik smeek u, Mijnheer de President, om deze verschrikkelijke straf die ik zelf niet kan begrijpen, ongedaan te maken. Met gevoelens van hoogachting
Het gratieverzoek is ondertekend in strak schuinschrift: ‘Mata Hari’. Het is niet haar handschrift, maar waarschijnlijk dat van de typist, sergeantbode Poiget. Op verzoek van haar advocaat heeft hij het vertoogschrift in viervoud uitgetypt. Het was vrijwilligerswerk, maar betaling was toegestaan en kwam op een bedrag van vijfenhalve francs. Gerechtsbode Poiget verlangde slechts hetgeen hem toekwam, meende zijn superieur. De chef van de Militaire Justitie wees op 15 oktober deze honorering af, met de ondubbelzinnige verklaring: ‘Het zou enigszins weerzinwekkend zijn om een soldaat geld te zien ontvangen van Mata Hari.’
Die ochtend was het vonnis over ‘Zelle, Marguérite, Gertrude, dite Mata Hari’ om 06.15 uur voltrokken. Het nimmer gepubliceerde dossier in de Archives nationales bevat ook nog een ‘persoonlijk en vertrouwelijk’ memo aan president Poincaré van de staatssecretaris van Geschillen en Pensioenen van het ministerie van Oorlog: ‘De uitvoering is noodzakelijk’, en hij zette zijn handtekening onder het executiebevel.
Vier maanden eerder, op 5 juni, vroeg de gevangene aan de rechter-commissaris kapitein Bouchardon het volgende in ogenschouw te nemen:
Mata Hari en Mme Zelle Mac Leod sont deux femmes toutes différentes.
In deze tijd van oorlog, waarin een paspoort is vereist, ben ik verplicht met de naam Zelle te ondertekenen, maar deze vrouw is bij de meeste mensen onbekend. Zelf zie ik mij als Mata Hari. Wat Mata Hari – de danseres – zich kan veroorloven, is aan mevrouw Zelle Mac Leod beslist niet geoorloofd. Wat Mata Hari meemaakt, overkomt niet Madame Zelle. Wie zich richt tot de een, richt zich niet tot de ander. In hun handelswijze en manier van leven kunnen Mata Hari en Madame Zelle niet dezelfde zijn.
* De oorspronkelijk in het Frans geschreven brieven van Mata Hari zijn door de auteurs vertaald. Alleen de brieven aan Rudolph John MacLeod, Edward MacLeod en de Arnhemse rechtbank zijn in het Nederlands.
Dit najaar verschijnt de biografie Moed en overmoed: Leven en tijd van Mata-Hari, door Angela Dekker en Jessica Voeten bij uitgeverij Atlas Contact.
In het Fries Museum te Leeuwarden is van 14 oktober 2017 t/m 2 april 2018 de tentoonstelling Mata Hari, de mythe en het meisje te zien