In het dorpje Recogne, een deelgemeente van Bastogne, wordt het Ardennenoffensief nagespeeld. België, december 2010 © Roger Cremers

In de nacht van 30 augustus 1933 zetten twee nazisympathisanten een ladder tegen de gevel van Villa Edelweiss in het Tsjecho-Slowaakse kuuroord Mariënbad, voor een moordaanslag die de internationale pers en de geschiedenis zou halen. Hun slachtoffer was Theodor Lessing. Direct na de toetreding van de nsdap tot de regering in januari 1933 had de controversiële publicist met zijn gezin Duitsland verlaten. Hij vestigde zich over de grens, maar het was bekend dat de nationaal-socialisten hem het zwijgen wilden opleggen. Twee kogels troffen Lessing door het slaapkamerraam. Hij overleed de volgende dag.

Veel vrienden had de filosoof al niet. Ook onder de Weimarrepubliek was hij als jood, sociaal-democraat en criticus door het intellectuele establishment geweerd. Zijn werk gold als on-nationaal en subversief. Tot op heden is zijn reputatie omstreden. Lessing is als humanist, antifascist en vroege cultuur- en milieucriticus door de groen-linkse beweging gehuldigd, maar verkondigde ook antisemitische en eugenetische opvattingen.

Een van zijn merkwaardigste boeken is de geschiedfilosofische studie Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen, gepubliceerd in 1919, ongeveer tegelijk met Oswald Spenglers roemruchte Der Untergang des Abendlandes. Centraal in zijn filosofie stond de tegenstelling van Geist en Leben. Geist is de ordenende werking van het verstand, Leben de blinde, pure realiteit van al het levende. Overal in de moderne wereld zag Lessing hoe het leven moest wijken voor de mechanismen van de systematiserende, baatzuchtige geest.

Lang voor het postmodernisme ontwikkelde hij in Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen een kritiek op de illusie van historische wetenschap. Het verleden is op zichzelf, als materiaal, zonder betekenis. Het draagt geen ordening of interpretatie in zich. In zijn onafzienbare veelheid en complexiteit is het een continuüm van gebeurtenissen, daden, ideeën en belevingen. Het verleden bevat geen verhalen, perioden, stadia, structuren, processen, crises of op- en ondergang. Dat zijn allemaal ordeningsvormen.

Alle begrijpelijk gemaakte geschiedenis is een vertelconstructie, die begint bij selectie, waardetoekenning en een verhaalperspectief. Alle verklaring en duiding is een vormgevende ingreep. Dat gebeurt vanuit macht, belang en ideologie. Of vanuit een verlangen naar erkenning, geborgenheid of gemeenschap. Geschiedinterpretatie is zingeving. Daarom is geschiedenis voor de samenleving niet zozeer een Wissenschaft als wel een Willenschaft – een behoefte.

Vladimir Poetins visie en aanspraken op Oekraïne getuigen ervan. Een herstel van de ‘echte’ geschiedenis moet zijn evidente schending van verdragen en internationale rechtsregels legitimeren. Het bleek recent ook in de reacties op het grote dekolonisatieonderzoek, van het veteranenplatform, woordvoerders van ‘Indische Nederlanders’ en het Comité Nederlandse Ereschulden. Daarin stond niet het verleden centraal, maar de rechtvaardiging van posities, belangen en groepsemoties. Mocht het onderzoek zich beperken tot de periode 1915-1949 of had het de logica van het kolonialisme als zodanig moeten behandelen? Was het te Nederlands? Wat zijn de implicaties van het gebruik van termen als ‘Bersiap’, ‘structureel excessief geweld’ of ‘oorlogsmisdaden’?

Geschiedenis gaat over de voorstelling van het verleden, de gebruikte terminologie, het gekozen perspectief. Het wetenschappelijk onderzoek dat het niodInstituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (kitlv) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (nimh) gedaan hebben, wordt pas functioneel vanaf het moment dat het in de publieke ruimte terechtkomt. Dan verwachten belangengroepen vrijwaring, erkenning of aanklacht.

De laatste tien jaar bedient de politiek zich nadrukkelijk van geschiedenis. In verkiezingsprogramma’s gaat het over ‘wie wij zijn’, de waarden die ons verbinden, nationaliteit, het Wilhelmus en het Plakkaat van Verlatinghe. Elke paar jaar borrelen plannen voor een Nationaal Historisch Museum op, dat iedereen een plaatsje moet geven in een voorstelling van ‘wij’. In het publieke debat staan tradities en erfgoed ter discussie, Pieten, woorden en feestdagen, als essentie van wat ‘goed Nederlands’ is of juist discriminerend en uitsluitend. Ook in interviewseries over de persoonlijke doorwerking van het koloniale verleden bij Nederlanders met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond blijkt geschiedenis vooral een behoefte, aan een identiteitsverhaal, zwarte helden, bijzondere voorouders of een antwoord op persoonlijke levensvragen.

In de actuele discussie over standbeelden en monumenten gaat het om de kwestie van en voor wie de geschiedenis en de publieke ruimte eigenlijk zijn. Wie hebben ooit de canonisering van vaderlandse trots en helden in de openbare ruimte bepaald? Is die historische waardering voor alle tijden geldig? Heeft de gemonumentaliseerde geschiedenis altijd recht op behoud? In 1895 hyperventileerde de hoofdredacteur van het respectabele Algemeen Handelsblad nog van nationale en imperiale trots als hij dacht aan de koloniale rijken in Oost en West, ‘de nieuwe werelden van over zee, de grote gordel vaderlandse namen, die Holland’s zeelui, in trots ’t Wilhelmus zingend, sloegen om de aarde, Batavia, Nieuw Amsterdam, Nieuw Nederland’.

Nu zulk sentiment belachelijk is geworden, waarom dan niet de monumenten die het heeft opgeleverd? Welk thuis biedt een openbare ruimte met zo’n stenen eerbetoon aan bewoners met voorouders die slachtoffer waren van dat kolonialisme? Maar het verwijderen ervan ontneemt anderen een stuk van hun verleden. Het is een vorm van damnatio memoriae, het uitwissen van onwelgevallige geschiedenis, een praktijk van dictators, revolutionairen en terroristen.

Geschiedenis is er niet omdat we ‘het verleden’ willen kennen, maar omdat iedereen er iets uit wil halen: erkenning, bevestiging, aanspraken, trots, aanklacht, rechtsherstel, groepsgevoel, zingeving. Er bestaat zowel individueel als maatschappelijk een enorme behoefte aan geschiedenis. Begrijpelijk, want geschiedenis is overal, onbewust, sturend en waarderend in ons aanwezig, in persoonlijke en collectieve ervaringen, in de taal, in alle cultuur, in het hele socialisatieproces, in het bestuurlijk bestel. Het mag zo zijn dat de mens fysiek gemiddeld voor zo’n zestig procent uit water bestaat, mentaal zijn wij voor zeker hetzelfde deel opgebouwd uit ervaring, routines en overgedragen kennis en waarden. Geschiedenis zit van binnen en komt van buiten. Zij schept identiteiten en alteriteiten, vormt cultuurpatronen en padafhankelijkheden en creëert verbeeldingsgemeenschappen.

Het verleden dicteert niets. Dat doen alleen gevestigde, ingesleten en baatzuchtige voorstellingen van de geschiedenis

Voor wie leeft in Rusland, Oekraïne, Bosnië, Macedonië, Spanje, Israël of Zuid-Afrika is het duidelijk genoeg hoe aanwezig het verleden en machthebbende canoniseringen van de geschiedenis zijn. Maar het verleden als zodanig dicteert niets. Dat doen alleen gevestigde, ingesleten en baatzuchtige voorstellingen van de geschiedenis.

Nationale geschiedenis is in feite het omheinen van een territorium en het toe-eigenen van alle geschiedenis binnen dat staatsverband, in zijn feitelijke omvang of in een gewenste of ooit verloren gegane vorm. Dat ‘historisch worteltrekken’ bestaat uit telkens herhaalde, overgedragen en op allerlei manieren gecanoniseerde vertogen van identiteit, oorsprong, recht, bezit, grootheid en bestemming.

Historici beschouwen het als hun vakethos om onjuiste voorstellingen te corrigeren en mythevorming tegen te gaan. Misbruik is gevaarlijk genoeg: denk aan complottheorieën en boreale onzin, aan irredentisme en annexatiedrift, aan rancune-nationalisme en genocide-ontkenning en aan allerlei misleidende historische parallellen. Zulke voorstellingen zijn onwaar, omdat ze het resultaat zijn van volslagen willekeurig gegraai in het materiaal van het verleden of het moedwillig negeren van onloochenbare feiten. Als het verleden zelf geen verhaal vertelt, is het nog steeds op allerlei manieren gedocumenteerd. Gebeurtenissen als zodanig laten zich niet negeren.

Maar inderdaad, de ordening en interpretatie laten veel ruimte. De historische wetenschap heeft sinds de negentiende eeuw zelf vaak genoeg bijgedragen aan al te belanghebbende voorstellingen. En ironisch genoeg heeft zelfs historische onzin een zekere functie. Want mythologie en nostalgie, uitgevonden tradities en de bedenksels van de erfgoedindustrie, slachtofferclaims en de cultuurstrijd over standbeelden en straatnamen houden de geschiedenis maatschappelijk relevant - meer dan de wetenschappelijk correcte en genuanceerde geschiedenis van de vakhistorici. Zulk geschiedgebruik doet iets, het roept debat op, gooit standbeelden om, herdefinieert de openbare ruimte of valt andere landen binnen.

Historici waren lang een soort geestelijken, die bemiddelden tussen het verleden en de samenleving. Maar zoals de geloofsbeleving gedemocratiseerd is, heeft ook het geschiedgebruik zich geëmancipeerd. In onderwijsoverdracht en gepopulariseerde wetenschap is de oorspronkelijke inbreng van de vakwetenschap nog wel terug te vinden. Dat geldt ook voor het min of meer officiële programma van herdenkingen en monumenten, de publieke rituelen van collectieve herbeleving, bevestiging, heroïsering of schuldbesef.

Maar ergens ver daaronder, in de diepte van cultuuroverdracht en socialisatieprocessen, ligt wat Gloria Wekker en anderen als ‘cultureel archief’ hebben geïdentificeerd, de transgenerationele overdracht van mens- en wereldbeelden, stereotyperingen en loyaliteiten. Iedereen wordt gevormd in een sociale omgeving van familie en milieu die vol is van quasi vanzelfsprekende kennis, voorstellingen en waarden. Het cultureel archief is dat geheel van intuïtieve voorstellingen van normaliteit, hiërarchie, eigen en anders die historisch gevormd en diep ingedaald zijn.

Veel zichtbaarder is de dagelijkse praktijk van gedemocratiseerde, recreatieve en commerciële geschiedbeoefening. Niets zo populair als genealogisch onderzoek en het vastleggen van familieverhalen. Denk ook aan literatuur, film en musical, aan themaparken en nagespeelde veldslagen, aan historische games en fantasy. Retro-architectuur, nostalgie en uitgevonden tradities behoren ertoe, evenals thematische stadswandelingen en toeristische city- en streekmarketing.

Dit is het brede terrein van de erfgoedindustrie en de herinneringscultuur, waar permanent ‘geschiedenis’ gemaakt en gerecycled wordt. Historisch correct of niet, dat doet er weinig toe.

Geschiedenis is zingevend gebruik. Als wetenschap ontstond zij in de negentiende eeuw gelijk met de natiestaat. Vanouds fungeert geschiedenis dan ook, in de formulering van historicus Hendrik Henrichs, als ‘identiteitsfabriek’. Haar taak was en is burgers te vormen in kennis, liefde en loyaliteit aan het eigen land. Nationale geschiedenis maakt het eigen land tot thuis en wekt trots, herkenbaarheid en verbondenheid. Onderwijs, monumenten, publieke herdenkingen, canons en musea vormen een permanente integratiecursus. Ooit moesten stadsburgers, plattelandsbewoners en provincialen Nederlanders worden; later dwongen katholieken, gereformeerden en socialisten erkenning af als volwaardige leden van de nationale gemeenschap. En terwijl het project om vrouwen hun volwaardige plaats terug te geven nog gaande is, heeft de nationale geschiedenis tegenwoordig de maatschappelijke opdracht om oude en nieuwe Nederlanders sociale binding en een gemeenschappelijk verleden te geven en respect voor democratische omgangsvormen, burgerzin en tolerantie bij te brengen.

Twee reenactors in Ranville tijdens een herdenking bij de oorlogsgraven van Commonwealth War Cemetery. Frankrijk, juni 2012 © Roger Cremers

Geschiedenis gericht op identiteitsvorming versterkt overigens niet per se de nationale eenheid. In een gemengde samenleving, waarin voorouders aan heel verschillende kanten van macht en belang hebben gestaan, dienen voorstellingen van de geschiedenis even vaak als strijdmiddel. Zoals eerder de verzuilde gemeenschappen deden, gebruiken vrouwen, identitaire groepen, migranten en minderheden de geschiedenis evenzeer om het eigen groepsgevoel te bevorderen, een verbeeldingsgemeenschap te vormen of erkenning af te dwingen voor de eigen historische verdienste of voor historisch leed of slachtofferschap. In eigen centra, collecties, organisaties, stadswandelingen en heritage trails maken zij hun identiteit en hun aanspraak op representatie zichtbaar.

Rekenschap afleggen, bewust maken, stem geven, erkennen, waarschuwen, dat is de functie van geschiedenis als nationale therapie

Momenteel doet zich een wending voor naar global history en denationalisering. Ook daaraan ligt een soort programma ten grondslag: een morele vorming in verlicht kosmopolitisme. Moderne burgers zijn door hun werk, reizen, cultuurconsumptie en mediagebruik deel van een sterk globaliserende samenleving en moeten daarin hun weg vinden. In de presentatie van de Nederlandse geschiedenis ligt dan de nadruk op het open en internationale karakter van economie en cultuur, op internationale samenwerking, recht en Europese integratie en op de lange traditie als tolerant, libertair en toegankelijk migratieland. Geschiedenis wekt begrip van en voor gelaagdheid en bevordert de belangstelling voor het andere. Zij versterkt het gevoel voor diversiteit en erkent de blik vanuit andere waardensystemen, ervaringen en gevoeligheden.

Dit programma is verwant aan geschiedenis als ‘nationale groepstherapie’. Naar het bekende woord van Johan Huizinga is geschiedenis ‘de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden’. Sterker dan Huizinga bedoelde, gaat geschiedenis tegenwoordig over rekenschap of verantwoording afleggen. In die zin kan nationale geschiedenis zelfonderzoek zijn, om met het verleden ‘in het reine’ te komen. Dat is heel klemmend in landen met een zeer conflictueuze recente geschiedenis van bijvoorbeeld apartheid, dictatuur of genocide. Om als samenleving verder te kunnen, zijn waarheidsvinding, verontschuldiging en verzoening nodig. Historisch onderzoek wijst fouten, gevaren en schuld aan. Herdenkingen waarschuwen ‘dit nooit meer’ en houden de ernst van de misdaden uit het verleden levend. Dat is hun therapeutische functie.

Zolang het trauma en de schuld voornamelijk van buitenaf veroorzaakt zijn, door oorlog en bezetting, is rekenschap niet zo problematisch. Dat is anders bij de ‘zwarte bladzijden’ binnen de nationale geschiedenis zelf. In de roep om erkenning van het slavernijverleden en andere misdaden begaan in en door de kolonisatie en de dekolonisatie gaat het om verantwoordelijkheid, schuldbesef en verontschuldiging voor historisch onrecht. Hier komen groepen binnen de Nederlandse samenleving tegenover elkaar te staan als nazaten van daders en slachtoffers, waarbij het overigens de vraag is op welke manier postuum daderschap en collectieve schuld kunnen worden toegewezen en wie zich historisch leed mag toe-eigenen.

Historici beschouwen het als hun primaire taak recht te doen aan mensen in het verleden. Dat betreft in principe de daders net zo goed als de slachtoffers. Historisch onderzoek maakt historische situaties begrijpelijk. Het geeft ook genoegdoening en eerherstel door onrecht en leed zichtbaar te maken en een stem te geven aan degenen die in het verleden geen stem hadden. Het kan agenderen wat lange tijd geen aandacht kreeg. De huidige maatschappelijke discussie gaat in wezen over die agenda en urgentie van onderzoek. Het is het vervolg op de emancipatoire agenda van de jaren zeventig, toen de aandacht opgeëist werd voor de positie van arbeiders, boeren, vrouwen en kinderen in het verleden.

Rekenschap afleggen, bewust maken, stem geven, erkennen, waarschuwen, dat is de functie van geschiedenis als nationale therapie. Dat kan overigens ook door de samenleving te leren relativeren, door perspectief aan te brengen en langetermijnontwikkelingen te duiden. Dat is evengoed bewustwording en biedt houvast in onzekere tijden. Soms is het beter historische erfenissen te laten rusten. Vanuit zijn ervaring met de traumatische Franse geschiedenis formuleerde de filosoof Ernest Renan de wijze les dat naties niet alleen bijeengehouden worden door een gezamenlijk beleefd verleden, maar evenzeer door het vermogen om functioneel te vergeten.

Er zijn nog allerlei andere manieren van geschiedgebruik. De meeste historici zijn weinig toepassingsgericht. Zij zijn vooral gefascineerd door het vreemde, verre land dat het verleden is. Maar onbedoeld schuilt juist in die vervreemding, distantie en alteriteit weer een functie. Geschiedenis attendeert op alternatieven en vergeten mogelijkheden. Het is net als met papavers, die opbloeien uit na jaren omgewoelde grond. Voor 1989 leken nationaliteitenkwesties en oud ressentiment op de Balkan en het Russische gebied exotische onderwerpen, daarna werd hun relevantie pijnlijk duidelijk. De negentiende-eeuwse politiek zonder duidelijk maatschappelijk gefundeerde partijen krijgt onverwachts een nieuwe actualiteit. Lange tijd was Alexis de Tocqueville louter een historische naam; ineens bleek zijn analyse van democratie en civil society actueel. Sinds filosoof Bernard Manin en cultuurhistoricus David Van Reybrouck het principe van loting uit het stof hebben opgediept, is het aan de orde als mogelijk alternatief voor verkiezing van volksvertegenwoordigers.

Het verleden is, in de woorden van de literatuurwetenschapper Aleida Assmann, een soort archief of opslaggeheugen van ‘unused and incorporated ideas, alternative options, unused material’.

Alles wat er in ligt kan een inspiratiebron worden op het moment dat maatschappelijke vanzelfsprekendheden en de heersende consensus verbrokkelen. Ook filosoof Peter Sloterdijk heeft erop gewezen dat de moderne mediacultuur het zicht onttrekt aan de schat aan halfvergeten ervaring, inzicht, inspiratie en alternatieven die er staat te rusten in de goede oude bibliotheek. Als ongevraagde adviseurs leggen historici aan de dominante herinneringscultuur hun vondsten uit het oud-archief voor. Kortom, geschiedenis kan verbinden en deconstrueren, emanciperen en genezen, adviseren en inspireren.

Momenteel vraagt iedereen om een ‘verhaal’ dat verbindt, inspireert, een thuis biedt, identiteit verschaft. Europa heeft een verhaal nodig, de verdeelde samenleving heeft een verhaal nodig, op televisie trekt Het verhaal van Nederland veel kijkers. Traditioneel wordt geschiedenis geacht zulke verhalen te leveren. Dat illustreert de populaire ntr-serie, die helaas een gemiste kans is; een verzameling vergeelde vaderlandse schoolprenten van jagers, Bataven, ridders, geuzen en papen, oudbakken als de koekjes uit overgrootmoeders dressoir.

De serie laat wel zien wat een verhaal doet. In principe is alle geschiedenis verhaalbaar gemaakt verleden. Die vormgeving heeft een prijs. Verhaalbaarheid is gebonden aan regels en heeft een eigen logica. Een verhaal loopt van een begin naar een eind, maakt een ontwikkeling door en heeft een plot. Er zijn hoofdfiguren, bijfiguren, figuranten en decorstukken. Het wordt gestuurd door sterke metaforen, die tegelijk al een zienswijze en een verklaringsmodel inhouden. Er is een vertelperspectief. Elk samenhangend verhaal berust op selectie en prioritering en schept een hegemoniale voorstelling. Natuurlijk, er is ook een collagetechniek mogelijk, of een caleidoscopische presentatie, maar net als in literatuur en film zijn die in geschiedschrijving minder effectief en duurzaam dan het afgeronde, boeiende verhaal.

Geschiedschrijving bestaat bovendien uit vele lagen eerder gevormde en gecanoniseerde geschiedenis, die al grotendeels bepalen hoe het nationale verhaal eruit moet zien. Alle nationale geschiedenis en voorstellingen van nationale identiteit bestaan uit eindeloos herhaalde en tot vanzelfsprekendheid gestolde vertogen en verteltrajecten. Waarom is het Verhaal van Nederland populair? Omdat het een herkenbare oude schoolboekjesgeschiedenis is, met een ‘Nederland’ dat al sinds de oertijd bestaat, een eigen interessante volksaard bezit en zich sinds de Bataven dapper tegen koningen, kerkdwang en bezetters verweerd heeft. Natuurlijk waren er wel wat probleempjes met geloofskwesties, armoede, en uitbuiting door hardvochtige elites, maar met zijn gouden momenten, zwarte bladzijden en donkere dagen is het dan toch maar een gezamenlijk Wij geworden en gebleven.

Sterke verhalen zijn niet per se inclusief. Wat een verhaal vertelt is vooral ook wat het niet vertelt, door de impliciete keuzes die deel zijn van de verhaalstructuur. Een verhaal is geloofwaardiger naarmate het meer lijkt op eerdere bekende verhalen. De in- en uitsluiting die in processen van natievorming plaatsvindt en de positie en rol die vrouwen, migranten, minderheden of ‘gewone mensen’ toebedeeld krijgen, worden in het geschiedverhaal gereproduceerd en bevestigd. Het nationale geschiedverhaal creëert een eeuwen omspannende continuïteit en brengt samenhang, hiërarchie, prioriteit en waardering aan. Het eigent zich het verste verleden toe en presenteert de natie als een autonome actor.

Wie dus vraagt om een verbindend verhaal, vraagt om een behaaglijke, functionele fictie. Het verhaal biedt sommigen een thuis, anderen niet. Daarom is het belangrijk de tot geschiedenis geklonterde verhalen, over nationaliteit, identiteit, politiek en cultuur, binnenstebuiten te keren en te zien wat hun verhaallogica doet. Een eeuw na Lessing is het goed te herinneren aan de kracht en het gevaar van geschiedenis als Willenschaft. Wel altijd oppassen, want mensen hechten erg aan hun illusies.

Remieg Aerts is hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Dit essay is een bewerking van de inleiding van Denkend aan Nederland: Over geschiedenis, nationaliteit en politiek, dat vorige week verscheen bij uitgeverij Prometheus