Josep Pla in zijn huis in LLofriu in 1975 © Alamy

‘Geluk? Daarover hoor je niet te spreken. Een woord te veel en het is al lachwekkend. Twee woorden en het is verdwenen, weg.’ Dat zijn de kernzinnen van Over het water (1998) van H.M. van den Brink (1956), een verfijnde kleine roman die internationaal succes boekte en hier inmiddels een soort moderne klassieker is geworden. Het verhaal gaat over de vriendschap tussen twee jongens, die samen roeien in de dreigende dagen voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Daar, op het water, ervaren zij intense verbondenheid en een onuitspreekbaar geluk.

Voor zijn nieuwste roman koos Van den Brink een hoofdpersonage dat maar weinig met dat levensgevoel opheeft: de werkelijk bestaande Catalaanse schrijver Josep Pla (1897-1981). Hij was een conservatieve knorrepot die tijdens de Spaanse Burgeroorlog de kant van Francisco Franco koos en een afgrondelijke hekel had aan fictie. In plaats daarvan schreef Pla een gigantische hoeveelheid reportages, kronieken, dagboeken en herinneringen: zijn bij leven verschenen verzameld werk bestaat uit 46 delen dundruk. Toch voelde hij zich miskend en regelmatig ook zwaarmoedig: in het beroemde dagboek Het grijze schrift (verschenen in de reeks Privé-domein) schijnt hij het leven te vergelijken met een ‘tamelijk lang stuk slechte weg’. Veel geluk lijkt hij niet ervaren te hebben, laat staan dat hij erover probeerde te spreken.

Aan het begin van Aurora schrijft bevindt Josep Pla zich op een schip. Het is 1966, hij is al wat ouder en teleurgesteld, en verlaat zijn landgoed in Catalonië om naar Argentinië te reizen. Maar niet bepaald voor zijn plezier, lijkt het: Pla zit mokkend in zijn hut, klaagt over het eten en kaffert het personeel uit. Hij kan alleen genot putten uit het lezen van de brieven die Aurora hem heeft gestuurd.

Van den Brink weet een open plek in een schrijversbiografie te vullen met verbeelding

Via een paar lange flashbacks komen we wat meer over haar te weten. Ergens aan het begin van de jaren veertig, valt de norse Pla als een blok voor een onbekende vrouw. Aurora is tien jaar jonger en beeldschoon: ‘Ze heeft korte benen, stevige billen, een smal middel, donkere tepels, sterk en hard, en een mond, een mond waarmee ze hem heeft opgewonden op een manier die hij niet eerder heeft meegemaakt.’ Meer nog dan haar lichaam is het haar spreken dat hem betovert: hoewel Aurora een vrijwel ongeschoolde prostituee is, gaat ze zo sensueel en enigmatisch om met taal dat Pla volledig door haar geobsedeerd raakt. Wanneer ze meer afstand wil, dringt hij aan op volgende ontmoetingen; wanneer ze emigreert, eist hij dat ze hem brieven blijft schrijven. Aurora schrijft, Pla leest en leeft op – en betaalt haar daarvoor.

Het is duidelijk wat Pla drijft: voordat de ouderdom het hem onmogelijk maakt om te reizen, wil hij Aurora nog eenmaal zien. En dat lukt: hij treft haar aan in een wrakkig zelfgebouwd huis vol honden, vogels en katten, getrouwd met een oude scharrelaar die Carnicero heet. Aurora is misschien wat minder aantrekkelijk en energiek geworden, net zoals Pla er bepaald niet op vooruit is gegaan, maar haar verleidingskunsten is ze niet kwijtgeraakt: zodra haar man even de deur uit is, weet ze de schrijver alweer in bed te krijgen. Het weerzien bevalt Pla zo goed dat hij enige tijd blijft logeren, met instemming van Carnicero.

Hier doet Van den Brink iets slims: in de hoofdstukken over dit merkwaardige verblijf wisselt hij de derdepersoonsvertelling af met het eerstepersoonsperspectief van Aurora zelf. Daaruit blijkt dat zij bepaald niet de grillige, ongrijpbare vrouw is die Pla van haar maakt. Aurora beziet haar hulpeloze minnaar met tederheid, maar beschrijft hem even vaak geamuseerd of met enige ironie. Later blijkt ook dat haar excentrieke brieven geen manische gevoelsuitspattingen waren, maar dat ze die rustig met haar man Carnicero samen heeft opgesteld – de papieren verleiding was immers voor beiden een belangrijke inkomstenbron.

Zo ontmantelt Van den Brink het clichébeeld van de mysterieuze, zinnelijke vrouw dat Aurora vanaf het begin van het boek belichaamt, wat haar als personage gelaagder maakt. Pla wordt hierdoor alleen des te meer de bejaarde, bronstige, door zijn verlangens verblinde mannelijke schrijver, wat natuurlijk evengoed een cliché is. Pla had moeite met metaforiek, vergelijkingen en literaire taal. In Aurora schrijft denkt hij het volgende: ‘(Salonschrijvers) kunnen zelfs aan de meest voor de hand liggende vergelijking geen weerstand bieden, ze smeren er hun teksten mee vol als een hoer de groeven in haar facie, ze plamuren de werkelijkheid dicht met bloemrijke taal in plaats van gewoon de wereld te beschrijven zoals hij is.’

Het lijkt of Van den Brink bij het schrijven van dit boek een voorbeeld aan Pla heeft genomen: zijn stijl is over het algemeen ingetogen, en daarnaast wordt er vooral natuurgetrouw beschreven. Heel veel zelfs: dagelijkse zaken als een ontbijt of een worst krijgen zoveel aandacht dat het de roman af en toe wat vertraagt. Omdat het verhaal zelf tamelijk rechtlijnig is, en geen van de thema’s (tijd, herinnering, verleiding, bedrog) echt de overhand krijgt, komt Aurora schrijft daardoor soms zelfs wat richtingloos over. Maar bij het einde aangekomen is het absoluut helder wat Van den Brink heeft willen doen: een onwaarschijnlijke liefde beschrijven, een open plek in een schrijversbiografie vullen met de verbeelding.