In Leiden, de oudste universiteitsstad van ons land, zijn geleerdenportretten rijk vertegenwoordigd. De eerste verzameling werd in 1596 aangelegd, toen een bewonderaar een portret van Erasmus aan de universiteit schonk. Door andere schenkingen groeide de verzameling in de jaren daarna tot tien portretten. In 1612 bestelden de curatoren er nog eens vijf, waaronder een levensgrote beeltenis van Willem van Oranje, de stichter van de universiteit in 1575. Ooggetuige Jan Orlers, burgemeester van Leiden, schreef in 1614 over deze collectie in het Academiegebouw: ‘Beneffens Boecken die alhier in grooten getal zijn, is de Bibliotheque verciert ende behanghen met verscheyden Leytsche Professoren, ofte andere gheleerde Mannen, alle tsamen konstelicken naer het leven by vermaerde Meesters geschildert.’

De traditie om bibliotheken te versieren met portretten van beroemde en geleerde mannen stamt uit Duitsland, waar men vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw portrettenverzamelingen begon aan te leggen. Zo’n galerij was niet alleen decoratief, maar straalde ook waardigheid, traditie en continuïteit uit.

‘Rijk genoeg voor de hemel gaf Hallet toen hij stierf al zijn overige goederen aan de armen en de muzen’

Al met al was de vroege collectie in het Academiegebouw aan het Rapenburg een bonte verzameling van geleerden en staatslieden, niet alleen artistiek divers, maar ook wat formaat betreft. Soms was het een vrij toevallig verworven kunstwerk en soms een bewuste opdracht. Ook bevonden zich in de collectie nogal wat kopieën omdat de familie het origineel niet wilde afstaan of omdat het oorspronkelijke werk verloren was gegaan.

In Nederland is de portrettengalerij van de Leidse Universiteit – die nog altijd gestaag groeit en inmiddels meer dan vierhonderd schilderijen telt – het vroegste bewaard gebleven voorbeeld van een dergelijke portrettenverzameling.

In 1734, toen het vertrek dat tot dan toe was gebruikt als Auditorium Medicum als Senaatskamer werd ingericht, besloot het Leidse universiteitsbestuur om op systematische wijze een verzameling aan te leggen van professorenportretten. Hoogleraren moesten voortaan een portret van zichzelf laten maken om dit vervolgens aan de universiteit te schenken. Dit idee had Leiden afgekeken van Franeker en Utrecht, waar men al in respectievelijk 1642 en 1685 was begonnen de vergaderkamer van de curatoren te versieren met portretten van hoogleraren van de eigen universiteit.

De projectleiding van de nieuw te decoreren Senaatskamer werd opgedragen aan David van Royen (ca. 1660-1732), die jarenlang secretaris was van het universiteitsbestuur. De opdracht voor de nieuwe portrettenreeks werd gegund aan de ervaren Leidse portretschilder Hieronymus van der Mij (1687-1761) die al enkele hoogleraren had vastgelegd. De heren moeten nauw hebben samengewerkt. Van der Mij maakte zelfs een portret van Van Royen in zijn studeerkamer zittend aan zijn schrijftafel. Het werk werd niet opgehangen in het Academiegebouw omdat de jurist Van Royen geen hoogleraar was, maar werd in 1909 wel opgenomen in de stadscollectie, toen Museum De Lakenhal het op een veiling kocht.

Om inspiratie op te doen, reisde Van der Mij naar de Utrechtse universiteit om de daar aanwezige hooglerarengalerij in ogenschouw te nemen. Hij berekende dat in de nieuw in te richten Leidse kamer in drie rijen boven elkaar zo’n negentig portretten zouden passen. In twee jaar tijd maakte hij er twaalf. Enkele hoogleraren, zoals Herman Boerhaave en hoogleraar sterrenkunde Willem Jacob ’s Gravesande, gaven er de voorkeur aan om zich door andere kunstenaars te laten portretteren. Tevens moesten schilderijen van overleden hoogleraren een plekje krijgen.

Hij verdronk in de Rhône, maar in de deftige parade van Fuchs kijkt de zelfbewuste jongeman ons aan alsof hij onsterfelijk is

Om de portrettengalerij een geheel te laten zijn, werd vaak het formaat van een portret aangepast door het wegsnijden of toevoegen van randen. Tenslotte kregen alle schilderijen eenvoudige zwart houten lijsten, die werden versierd met Latijnse opschriften in gouden letters. Ook een vroeg zeventiende-eeuws schilderij dat sinds 1902 deel uitmaakt van de collectie van Museum De Lakenhal heeft zo’n lijst. Het betreft het portret van de koopman Anthony Hallet (ca. 1540-1612) die een studiefonds voor studenten theologie stichtte. De vertaling van het Latijnse opschrift op de lijst luidt: ‘Rijk genoeg voor de hemel/ gaf Hallet toen hij stierf/ al zijn overige goederen aan zijn vriend/ aan de armen en aan de muzen’.

Misschien wel het mooiste geleerdenportret in de tentoonstelling is het portret dat Bartholomeus van der Helst (1613-1670) van de toen 74-jarige Scriverius (1576-1660) maakte. De erudiete grijsaard heeft een lange baard en lang krullend haar. Hij zit aan zijn werktafel. Voor hem staat een lessenaar met een dikke foliant erop. De wijsgeer is even gestopt met lezen en heeft zijn bril af gezet om de toeschouwer indringend aan te kijken. Petrus Scriverius oftewel Piet de Schrijver studeerde in Leiden, maar ambieerde geen carrière aan de universiteit. Dankzij zijn familiekapitaal kon hij leven en werken als onafhankelijk geleerde, dichter en oudheidkundige. In 1970 verwierf het museum dit indrukwekkende schilderij dankzij een legaat.

In de parade van Fuchs hangen ook enkele portretten van medici die in Leiden hebben gestudeerd of gewerkt. De bekendste is hoogleraar Jan Antonides van der Linden (1609-1664), een goede vriend van Nicolaes Tulp die in 1632 door Rembrandt werd vereeuwigd in De anatomische les. Van der Linden werd in 1651 hoogleraar in Leiden en gaf geregeld aan zijn studenten demonstraties ontleedkunde in het anatomisch theater van de universiteit. Zijn beeltenis werd in 1660 geschilderd door de succesvolle kunstschilder Abraham van den Tempel (ca. 1622-1672). Hij is afgebeeld in zwarte toga en heeft een perkamenten boekje in zijn hand. Links van hem is een fractie van een werk van de arts Hippocrates uit de klassieke Oudheid te zien. Vrijwel onmiddellijk werd een kopie naar dit portret opgenomen in de professorengalerij van de universiteit.

Kort na het overlijden van de beroemde arts maakte Rembrandt een prent naar dit portret. Het was bedoeld voor een postuum uit te geven werk van Van der Linden over de leer van Hippocrates. Maar Rembrandts gravure werd afgekeurd en is nooit in de uitgave opgenomen.

De aan de Leidse universiteit gepromoveerde arts Cornelis Schagen presenteerde zich ook als een aanhanger van Hippocrates. Op 23-jarige leeftijd liet hij zich portretteren door Jan Verkolje de Oude (1650-1693). Zijn schrijftafel is versierd met een schildering van de buste van de Griekse geneesheer. Door een noodlottig ongeval was het hoogleraarschap voor deze ambitieuze en veelbelovende doctor in de medicijnen niet weggelegd. Tijdens een studiereis verdronk hij in Frankrijk in de Rhône. Maar in de deftige parade van Fuchs kijkt de zelfbewuste jongeman ons aan alsof hij onsterfelijk is.


Jori Zijlmans is conservator geschiedenis Museum De Lakenhal


Beeld:(1) Anoniem, Portret van Anthony Hallet, ca. 1600. Olieverf op paneel, 70,2 x 61,5 cm. (2) Jan Verkolje de Oude, Portret van Cornelis Schagen, 1687. Olieverf op koper 82,5 x 72,9 cm. (3) Abraham Lambertsz. van den Tempel, Portret van Jan Antonides van der Linden, 1660. Olieverf op doek, 111,5 x 94 cm. (4) Bartholomeus van der Helst, Portret van Petrus Scriverius, 1651. Olieverf op doek, 130,2 x 113,2 cm. (5) Hieronymus van der Mij, Portret van Mr David van Royen, ca. 1735. Olieverf op paneel, 67,5 x 57,2 cm. Museum De Lakenhal, Leiden.