Zo'n 25 jaar kom ik nu minstens één keer per jaar in Californië, maar nog nooit heb ik de stemming in de Golden State zo mistroostig meegemaakt.
Natuurlijk, na de Rodney King-rellen in 1992 en de Northridge-aardbeving van 1994 was de stemming in Los Angeles gedeprimeerd. Onze beste vrienden vertrokken toen naar Marin County, boven San Francisco, hun buik vol van verkeersopstoppingen, onrust en in het algemeen een gevoel van verloedering van vooral Zuid-Californië. Ze waren niet de enigen en zij bleven tenminste nog in Californië. Veel mensen zijn weggetrokken naar omliggende staten. Vooral de middenklasse waarvoor de industriële banen verdwenen en de kosten van levensonderhoud en woningen stegen, vertrok naar Oregon, Utah en zelfs Idaho, waar het lokale conservatisme zich op het eerste gezicht moeilijk laat verenigen met de Californische lifestyle.
Het Los Angeles dat ik deze winter aantrof, zag er niet uitzonderlijk veel anders uit dan tevoren. De luchtvervuiling die je vanaf ons hooggelegen huis de vallei in ziet kruipen is onveranderd aanwezig. De wegen zijn net zo vol als vijf, tien of vijftien jaar geleden: vanaf twee uur ‘s middags is het rush hour. Alles kost een half uur om te bereiken, want alles moet per auto. De shopping malls waren met Kerstmis net zo vol als altijd, zij het dat er permanente uitverkoop is en de duurdere warenhuizen leger leken. Wel stonden er meer huizen te koop. De gaten in de Pomona Freeway zijn weer groter geworden. De verslonzing varieert. In een stadje als Whittier, de geboorteplaats van Richard Nixon, is alles keurig aangeharkt (Los Angeles bestaat uit een eindeloze reeks steden die, zoals Jan Morris ooit schreef, op zoek zijn naar een stadscentrum). In Hacienda Heights hingen banieren aan de lantarens met de namen van inwoners die dienen in Afghanistan of Irak. Maar in beide steden waren de bibliotheken maar beperkt open. De parken zagen er net wat onverzorgder uit dan anders. En de mensen klaagden.
Ooit was dit het paradijs. In de jaren vijftig en zestig werd Californië, steunend op de weelde van de oorlogseconomie die mensen en fabrieken naar het westen bracht, het voorbeeld voor de rest van Amerika, op sommige terreinen voor de wereld. In 1962 passeerde Californië de staat New York in inwonersaantal. Met toen iets meer dan zestien miljoen inwoners leek Californië de belofte en tegelijk al de belichaming van het goede leven. Zoals een journalist toen schreef: 'Californië biedt een blik op de toekomst.’ In elk geval dachten vele miljoenen nieuwkomers er zo over en Californië ontving hen goed.
In die jaren legde de staat duizenden kilometers snelweg aan, bouwde twee tot drie nieuwe scholen per week, professionaliseerde zijn onderwijzers en zette een publiek systeem van universiteiten op dat de wereld versteld deed staan. Financieel ruim ondersteund door de federale overheid zorgde Californië ervoor dat het semi-woestijngebied in het zuiden van water werd voorzien. De staat legde parken aan en ondersteunde openbare instellingen. Californië voer er wel bij. De staat was het ultieme voorbeeld dat goede publieke voorzieningen en private investeringen hand in hand gingen. Het goede leven leek onder handbereik. Californië wás de Amerikaanse Droom.
Maar dat is niet meer zo. De werkloosheid ligt met twaalf procent boven het landelijk gemiddelde. Vrijwel iedereen die ik sprak maakte zich zorgen, misschien niet direct over de eigen baan, maar wel over zijn bedrijf dat de volgende ronde bezuinigingen in ging, over vrienden en collega’s, over buren die een te hoge hypotheek hebben en nu in de problemen zitten. Over de stagnerende mobiliteit: als je buurman zijn huis niet kan verkopen betekent dat dat jij ook vast zit. Ook als je niet weg wil is dat deprimerend.
Het is het gevolg van de economische crisis, maar als je wat dieper krast ontdek je ook een politieke crisis. Californië lijkt onbestuurbaar. De staat moet tientallen miljarden bezuinigen en kan niet eens voldoen aan de meest elementaire verplichtingen. De goedwillende maar ineffectieve gouverneur Arnie Schwarzenegger heeft de publieke voorzieningen op een verstervingsbudget gezet. De beroemde snelwegen zijn elk jaar slechter van kwaliteit, de universiteiten moeten hun onderwijs wegbezuinigen, openbare scholen behoren inmiddels tot de slechtste van het land. De geprivatiseerde gevangenissen zitten overvol. De parken worden niet meer onderhouden, bibliotheken zijn vaker dicht dan open. Publieke diensten in de meest brede zin zijn ondermaats en worden steeds slechter.

Wat is er gebeurd in het paradijs op aarde? Californië lijkt nu een regelrechte nachtmerrie. Beide beelden zijn overdreven. Het paradijs was nooit zo mooi en de nachtmerrie is misschien niet meer dan een kwaaie droom.
Feit is wel dat Californië, met 37 miljoen inwoners, meer dan tien procent van de Amerikaanse bevolking, de zevende of achtste economie van de wereld, ideaal gelegen is om te profiteren van de economie rondom de Pacific Rim. Ondanks de teruggelopen vliegtuigindustrie is Los Angeles nog steeds een centrum van industriële productie, met meer banen in die sector dan in de hele staat Michigan. De havens van Los Angeles ontvangen 45 procent van alle import uit het oosten. Hollywood is nog steeds het centrum van de amusementsindustrie en Silicon Valley blijft de navel van een bloeiende hightech-industrie. Volgens de eeuwige optimisten - en ook die kom je nog steeds tegen - komt het allemaal wel weer goed. Niettemin, de problemen waarmee Californië te maken heeft zijn niet uniek en mogelijke oplossingen geven de weg aan voor de rest van de Verenigde Staten, misschien voor de rest van de wereld.
De ziekte waaraan Californië lijdt is de Amerikaanse ziekte, kort samen te vatten als: de burgers zijn dol op overheidsdiensten maar willen er niet voor betalen. Ze verlangen veel van hun politici maar ontnemen hun de middelen om beleid te maken en belonen de daarop volgende wanprestatie met een nog dieper wantrouwen. De ‘normale situatie’ in Californië is nu dat het Congres van de staat het grootste deel van het jaar een lachwekkende poging doet om een begroting aan te nemen en nauwelijks tot serieus beleid komt. Dat is niet nieuw, ik hoor het al minstens twee decennia. Maar de combinatie van wetgevende verlamming met een diepe economische crisis blijkt desastreus.
Eén oorzaak van de problemen zijn de referenda. Nederlandse referendumliefhebbers kwamen pas onlangs bij het minarettenbesluit in Zwitserland tot inkeer, maar Californië-watchers zoals ik hebben al lang geleden besloten dat referenda een heilloze weg zijn. Ze werden ooit ingevoerd om de gevestigde belangen te beteugelen, rond 1910 waren dat de spoorwegen die alles beheersten. Inmiddels zijn referenda een manier geworden voor die belangen om zichzelf te verrijken en de staat te verarmen.
In 1978 was het Proposition 13 dat een nationale ‘belastingopstand’ veroorzaakte. De Californiërs besloten toen dat de onroerendgoedbelasting gefixeerd werd op de huizenwaarde van 1975, en dat zou zo blijven tot het huis verkocht werd en een nieuwe waarde tot stand kwam. Nog los van de inherente onrechtvaardigheid waardoor de ene huizenbezitter een paar honderd dollar betaalt en de andere een paar duizend omdat zijn huis recenter gekocht is, ondermijnde dit initiatief de inkomstenbron van de lokale overheid. Daardoor verschoof de macht naar Sacramento, de hoofdstad, en naar het disfunctionele Californische Congres. Want in zijn wijsheid besloot de kiezer ook dat voor elke begroting een tweederde meerderheid nodig is, net als voor elk voorstel om belastingen te verhogen. Het laat zich raden dat dergelijke meerderheden nauwelijks bijeen te sprokkelen zijn in een totaal verdeeld parlement. Daardoor moet de staat leunen op een inkomstenbelasting die altijd gegijzeld wordt door de conjunctuur: hoewel de economie van Californië vorig jaar groeide, daalden de overheidsinkomsten doordat de hoogste inkomensgroepen minder verdienden. Inkomstenbelasting is geen stabiele bron van inkomsten, zoals btw of een sales tax.

Het is een misvatting dat Californië een intens blauwe, erg Democratische of progressieve staat is. In Santa Monica mogen, zo wil het cliché, de Jane Fonda’s van deze wereld een soort progressieve vrijstaat hebben ingericht, niet ver daarvandaan, in Orange County, aan de zuidzijde van LA, domineren de rabiaat conservatieven. Nixon en Reagan kwamen uit Californië. Ook de Central Valley, de landbouwschuur van Amerika, is alles behalve Democratisch en biedt qua stemmen een stevig tegenwicht tegen de progressieve kiezers van San Francisco.
De politici hebben de staat zo in kiesdistricten verdeeld dat verkiezingen een voorspelbare en betrouwbare uitkomst hebben. Het resultaat is dat er niets te kiezen valt en dat in voorspelbare Democratische of Republikeinse districten de beslissingen vallen in de voorverkiezingen - wie die wint, wint het district. Aangezien bij voorverkiezingen vooral de partijgetrouwen komen opdagen, is het resultaat dat in Sacramento extremisten de baas zijn. Zij hebben geen enkel belang bij compromissen. Dezelfde minderheid die deze afgevaardigden op pad stuurt, maakt zich druk over referenda. Het is een recept voor permanente frustratie. De kiezers willen ergens geld aan besteden maar hebben tegelijkertijd besloten dat er geen geld is om te besteden.
Een radicale oplossing zou zijn om de Californische grondwet onder handen te nemen, inmiddels honderden pagina’s groot, aangevuld met vijfhonderd amendementen. Dankzij de referenda staat de grondwet vol interne tegenstellingen. Ruim een jaar geleden kwam een beweging op gang om de grondwet te herschrijven, Repair California. De eerste stap is, jazeker, een poging om twee initiatieven als referenda op de stembiljetten te zetten. Het eerste zou de grondwet van Californië amenderen om de kiezers toe te staan per initiatief een grondwetgevende conventie bijeen te roepen (via het Congres zal dat nooit lukken). Het andere initiatief zou de conventie daadwerkelijk bijeenroepen en de strekking ervan vastleggen. Het zou moeten gaan over bestuur, inclusief de structuur van de wetgevende macht en de uitvoerende organen; over verkiezingen, inclusief het kiessysteem en het systeem van referenda; het begrotingsproces; en de verhouding in belastingheffing tussen lokale overheid en de staat.
Wat Repair California doet is tweeledig. Aan de ene kant probeert ze de zogenoemde social issues buiten de deur te houden: niets over homohuwelijk, abortus, positieve discriminatie. Ten tweede zouden de gedelegeerden naar de conventie willekeurig gekozen worden uit de bevolking van Californië; benoemde gedelegeerden zouden belangenbehartigers zijn, gekozen gedelegeerden zouden het proces totaal verpolitiseren. De conventie zou een proces zijn dat de beschrijving ‘deliberative democracy’ verdient. De gedelegeerden zouden maanden hebben om de onderwerpen te bestuderen, experts te raadplegen en consensus te verwerven. Het resultaat zou in een ja-of-nee-stemming aan de bevolking worden voorgelegd, in november 2012. Sommige publicisten hopen dat Amerika hier lessen uit kan trekken, om bijvoorbeeld het kiesmannensysteem of de absurde oververtegenwoordiging van kleine staten in de Senaat te repareren.
Voorlopig zit Californië opgescheept met een falend bestuur en povere publieke diensten. Neem de ooit zo fameuze snelwegen. Afgelopen winter was de belangrijkste freeway van Los Angeles naar San Francisco, de I-5, de Golden State Freeway dwars door de Central Valley, enige tientallen kilometers onberijdbaar. De rechterbaan was zo slecht en uitgesleten dat de gebruikers allemaal links moesten rijden. In Los Angeles zelf hadden de gaten in het wegdek schokbreker-onvriendelijke vormen aangenomen. Volgens alle onderzoeken bungelt Californië onderaan in de wegenkwaliteit. Bovendien geldt Californië sinds 2004 onder deskundigen als de meest verstopte staat, en iedereen die ik ken in San Diego en Los Angeles heeft een arsenaal aan sluipwegen om de ergste opstoppingen te omzeilen. In LA-lingo heet het dat je de ‘surface’ neemt in plaats van de freeway.
Het probleem is dat de infrastructuur, die dateert uit de jaren vijftig en zestig, op z'n laatste benen loopt. De bereidheid om de investeringen te doen die toen voor dat systeem zorgden, is er nu niet. In 1960 besteedde Californië 1,50 dollar per persoon aan infrastructuur, in de jaren tachtig en negentig 0,25 dollar. En dan hebben we het niet alleen over wegen maar ook over scholen en andere openbare gebouwen, riolen en waterleidingen, alles wat onderhoud vereist.
Het onderwijs was ooit de trots van Californië. In het Master Plan for Higher Education, aangenomen in 1960, was neergelegd dat de onderwijsbehoeften van alle Californiërs zouden worden bediend door middel van meer dan vijftig tweejarige communist colleges, twintig campussen van Californië State University en negen campussen van de University of California. Dertig jaar lang stak Californië de rest van het land en van de wereld de ogen uit met dit uitzonderlijke onderwijssysteem. In de jaren negentig begon de teruggang. Vooral de csu-campussen, gericht op het bieden van opwaartse mobiliteit van een derde deel van de highschool-afgestudeerden in de staat, hadden te lijden onder de crisis. Ik hoorde dat studenten hetzelfde collegegeld moeten betalen voor een semester, maar dat ze in plaats van vijf courses er maar twee of drie krijgen aangeboden. Voor de andere courses zijn er geen docenten meer. Dat betekent dat studenten niet kunnen doorstuderen, op kosten gejaagd worden, maar vooral dat de motor van die mobiliteit sputtert.
Neem ook de gevangenissen van Californië. De combinatie van geprivatiseerde gevangenissen (met hun eigen branchelobby voor meer gevangenen) en bange burgers die steeds meer verplichte straffen voorstellen, met als culminatie het inmiddels infame ‘three times and you’re out’-systeem, heeft geleid tot overbevolkte inrichtingen. Het doel van resocialisatie is verlaten, met als resultaat dat de recidive zeventig procent bedraagt. Dertig jaar ‘tough on crime’ heeft niets dan ellende opgeleverd. Nu keert de wal het schip: de kosten zijn zo hoog dat tienduizenden gevangenen moeten worden vrijgelaten.
De gemakkelijkste bezuinigingen zijn die op onderwijs en sociale voorzieningen, inclusief gezondheidszorg voor de armen. Zoals altijd valt het mes dan het zwaarst bij de laagste inkomens en de meest kwetsbare groepen. En dat in een staat waar de verschillen tussen rijk en arm al groter zijn dan in de rest van het land. In Greater Los Angeles rijd je zo van de armste barrio’s via ogenschijnlijk boomende Aziatische wijken naar gated communities vol McMansions - villa’s met een bijklussende Hispanic als slaperige slagboombewaker. De sociale eenheid was al nooit erg groot, zoals de rellen in 1992 bewezen, maar ze staat nu wel heel erg onder druk. De staat lijkt steeds meer te bestaan uit twee lagen: de welgestelde, in dure huizen wonende en hoog opgeleide hightech-mensen en de werkende armen die hun diensten aanbieden, wonen in kleine appartementen en afhankelijk zijn van sociale diensten. De twee groepen hebben steeds minder contact met elkaar. De tussenliggende groep, de mensen die in de jaren vijftig een bungalow kochten en de Californische droom droomden, is fijngemalen, kwaad en wanhopig - of al vertrokken naar andere staten.
In enkele opzichten laat Californië nog steeds zien hoe de toekomst zal zijn: de problemen lijken erg op die van de Verenigde Staten als geheel en dat zal ook gelden voor mogelijke oplossingen. Volgens een liberaal verlichte visie was het succes van Amerika in de twintigste eeuw altijd te danken aan het samengaan van publieke en private investeringen. Er waren goed draaiende fabrieken én goede snelwegen; kantoorgebouwen én openbare scholen. Een kenniseconomie kan niet draaien op de private sector.
Daarom waarschuwt de historicus van Californië, Kevin Starr, dat bijna het punt is bereikt waarop de private economie te lijden zal hebben onder de publieke armoede. Dat geldt voor Californië, maar Starr meent dat het ook opgaat voor de VS als geheel. ‘In de hele geschiedenis van ons land’, zegt hij in The Atlantic, ‘heeft de overheid op de juiste manier moeten functioneren om de private sector de kans te geven om te bloeien. President John Quincy Adams bouwde al rond 1825 vuurtorens en wegen. Dat was niet socialistisch maar conservatief Whig-beleid. Nu hebben we havens nodig, en wegen, en een goed opgeleide bevolking.’
Californië is nog niet verloren, zoveel is wel duidelijk. De staat heeft zoveel natuurlijke voordelen dat het welhaast onmogelijk is om de staat over de kop te jagen. Toch lijkt hij daar naar onderweg. En als metafoor voor de rest van de VS is dat een onaangenaam vooruitzicht. Amerika heeft zoveel natuurlijke voordelen dat het eigenlijk niet kapot kan. Als we ons zorgen maken over de vraag of dat misschien toch niet te optimistisch is, gegeven het politiek en sociaal disfunctioneren van de Amerikaanse samenleving, dan is Californië toch wellicht de proeftuin voor wat de toekomst te bieden heeft. ‘California or bust!’, dat is wat de vluchtelingen van het Amerikaanse platteland tijdens de Grote Depressie op hun auto’s schilderden. In een variant daarop mag je zeggen dat als Californië er niet in slaagt om zijn problemen de baas te worden, de vooruitzichten voor Amerika erg deprimerend zijn.