Iedere gedachte aan zelfmoord, zo leren literatuur en ervaring tegelijk, valt plotseling weg wanneer zich de dreiging van een natuurlijk overlijden aandient. Opeens beseft het mismoedige doodsverlangen dat het zijn flirt met het einde zó nu ook weer niet bedoeld had en klampt zich van schrik vast aan hartenklop en daglicht en aan alles wat het aards bestaan nog meer aan moois te bieden heeft.
Is dat een paradox? Het aan die breinbrekers gewijde, recente themanummer van het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte geeft er geen uitsluitsel over. Daarin maken de epistemologie, de logica en de argumentatieleer de dienst uit, niet de grote levensvragen of -tragedies. En daarom worden we in het ANTW onthaald op de loterijparadox, de hangman-paradox en de doctrinale paradox, die ons zo wil het voorwoord allemaal wel iets leren kunnen, al zal menigeen niet direct duidelijk worden wat.
Er is met deze paradoxen dan ook iets raars aan de hand. Geïntroduceerd worden ze allemaal als een dagelijks probleem, maar al snel gaat de abstractie ermee aan de haal en worden ze vaak daarmee pas werkelijk paradoxaal. Neem de loterijparadox, die vaststelt dat iedere realistische koper van een staatslot ervan moet uitgaan dat hem de hoofdprijs zal ontgaan: helaas is dat verreweg het waarschijnlijkste. Maar omdat dit voor iedere koper geldt, zal geen dus mogen hopen daardoor ooit rijk te worden. En toch gaan de loten gretig van de hand.
Het venijn zit in de abstractie, die altijd een verabsolutering is. Want in het realistische besef van de koper schuilt nu eenmaal ook de irrationele hoop aan die bijna-zekerheid toch nog te ontkomen. Die mogelijkheid wordt gekocht met een minieme investering zolang de koper niet de wanhopige is die met zijn laatste inzet zijn financiële ondergang nog net hoopt te voorkomen. En dan nog: wanhoop verandert het aanzien van wat redelijk en onredelijk is. Logische tegenspraak ontstaat pas wanneer iedere nuance uit de situatie is weggefilterd en de vraag is teruggebracht tot het alternatief: wel of niet winnen?
Hetzelfde geldt voor de hangman-paradox. Wanneer een terdoodveroordeelde te horen krijgt op een onverwacht moment in de daaropvolgende week te zullen worden opgehangen, mag hij er volgens een tweede artikel in deze special vanuit gaan dat dat niet op de laatste dag zal gebeuren. Dan zou de executie niet meer onverwacht zijn. Maar volgens dezelfde regel geldt dat dan ook voor de voorlaatste dag, en dan ook voor de dag daarvóór. Vrolijke gevolgtrekking van de veroordeelde: het vonnis is onuitvoerbaar. «En dus», zo concludeert een aangehaalde schrijver met onverwachte humor, «kwam de executie toch nog als een verrassing.» Maar daarmee zijn we de logica alweer uit, al veronderstelt ze wel dat de gehangene last zou hebben gehad van dezelfde tic als de auteurs.
Voor het zelfmoordraadsel doen we daarom beter een beroep op weinig logische denkers als Schopenhauer en Cioran, somber genoeg om het probleem aan den lijve te hebben ervaren. De treurigheid des levens is allereerst de vrucht van de menselijke bedrijvigheid, meenden zij. En daarom is zelfmoord er geen uitweg uit. De doenerigheid wordt alleen maar verergerd door het verlangen zelfs de eigen dood te willen maken.
Zelfmoord pleegden zij geen van beiden. Op grond van deze overweging? Uiteindelijk onttrekt die beslissing zich, vrees ik, aan iedere logica. Het spelen ermee doet dat daarentegen niet. Het ontleent zijn lust aan het voorstellingsvermogen dat weet dat het zichzelf van de voltrekking daarvan altijd nog kan weerhouden. Het voert de maakbaarheid ten top, omdat het weet de ultieme consequentie niet te hoeven nemen.
En daarom onthutst de dodelijke ziekte. Ze neemt de vrijheid van het verlangen weg en dus ook de geheime geruststelling daarvan. Daar ligt geen paradox onder, maar een weinig verheffend balletje-balletje dat we onszelf soms toestaan te spelen, maar liever niet bekennen.