Voor een recensie leze men het voorwoord van de auteur – niet vanwege de vreselijke titel, Van minnares tot moederschoot, die slaat op de wijdverbreide theorie dat de overspelige eigenlijk de moederbuik zoekt. De overspelige is inderdaad in bijna alle 33 verhalen een man, op de laatste twee na. Millás (1946), die de verhalen uit eerdere bundels en tijdschriften bijeenbracht, classificeert en beoordeelt vooraf zijn verhalen, en geeft meteen tekst en uitleg: ‘De treurigste verhalen in deze bundel gaan over overspeligen die plotseling hun ontrouw ontrouw worden – als u me deze paradox toestaat – en niet weten waarmee ze die moeten vervangen.’ Na die zin hoef je enkele verhalen die een aankleding van deze interpretatie zijn, niet meer te lezen. Dat het overspel bestaat bij gratie van het paar – de spelregels dus ook – is even waar als het omgekeerde; ook daar gaan een paar verhalen over.
Maar verwacht je een serie strategieën en interessante variaties op het thema, dan kom je bedrogen uit. Gewoon overspel is er nauwelijks bij, het gaat vooral over de verwarde gevoelens van de betrokkenen, dat ze zich een vreemde voelen of willen zijn. Een aardig verhaal is dat van een man die als hij ’s nachts naar de kroeg gaat een paspop in bed legt om dan op een gegeven moment te ontdekken dat op de plaats van zijn vrouw ook een pop ligt. Dat gaat al in de richting van het fantastische verhaal. Dat geldt voor minstens de helft van de verhalen, die bizar, fantastisch, griezelig, paranormaal zijn of grappig bedoeld. Een jongeman steelt voor z’n plezier en duikt als hij in een warenhuis betrapt dreigt te worden in een grote klerenkast, die even later naar een klant vervoerd wordt, een vrouw natuurlijk. De grap is dat hij in de kast blijft. Overdag maakt hij het huis aan kant, en pas als de echtgenoot op reis gaat, vindt de kastbewoner de weg naar het echtelijk bed. Maar een slaapbank die iemand opslokt is niet eens leuk. Interessanter is hoe een man toevallig bij het telefoneren een gesprek tussen twee mensen afluistert en het meisje waarschuwt als hij hoort hoe zij er ingeluisd wordt.
De titel belooft te veel en het teveel zit ’m ook in de door het voorwoord gevoede pretentie dat de gevallen algemenere waarheden over mannen en vrouwen behelzen – een soort columns dus.