Alle schijnwerpers staan op de verhoren in de Tweede Kamer over de misstanden bij de Belastingdienst bij het toekennen en vooral terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Daardoor bleef het kritische rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) over ander overheidsbeleid ietwat onder de radar. De uitkomst daarvan mag minder urgent en schrijnend lijken dan het drama van de kinderopvangtoeslag, ook hier word je niet vrolijk van.

Vijf jaar geleden kregen gemeenten de verantwoordelijkheid om mensen met een handicap of na een ziekte aan passend werk te helpen bij gewone werkgevers in plaats van bij sociale werkplaatsen. Om kinderen met problemen sneller van de benodigde jeugdhulp te voorzien. En om huishoudelijke hulp en andere ondersteuning te regelen voor burgers die dat nodig hebben maar de weg daarheen niet weten te vinden. Het scp constateert dat er niet veel terecht is gekomen van het doel van deze operatie. Net zoals er afgelopen voorjaar uit een ander evaluatierapport bleek dat ook het passend onderwijs niet heeft gebracht wat vooraf werd verwacht.

Bij de decentralisatie van rijk naar gemeenten was de aanname van de overheid dat burgers zelfredzaam zijn, elkaar helpen en ondersteunen, en dat gemeenten betere resultaten behalen dan het rijk omdat ze dichter bij de burger staan. Fout, fout, fout. Bij de invoering van het passend onderwijs was de verwachting dat meer kinderen met een handicap of leer- en gedragsproblemen naar een gewone basisschool gaan, dat docenten op die scholen meer ondersteuning krijgen en dat er minder kinderen thuis zitten omdat geen enkele school hen wil hebben. Eveneens drie keer fout.

Omdat burgers minder te verheffen, te verbinden en te activeren zijn dan werd gedacht – de terminologie ten tijde van de decentralisatie – klopte ook de aanname niet dat deze hele operatie geld zou besparen. Want ja, dat was expliciet óók een van de doelen van de toenmalige vvd- en pvda-bewindspersonen én een meerderheid in de Tweede Kamer bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatiewet in 2015. Of zouden die mooie woorden activeren, verheffen en verbinden er door politici toch vooral bij zijn gehaald omdat het toenmalige kabinet van vvd en pvda flink wilde bezuinigen? Waarom bracht de decentralisatie niet wat ervan was verwacht?

Waarom bracht de decentralisatie niet wat ervan was verwacht?

In het kader van de Wmo zijn in gemeenten sociale wijkteams opgericht. Met deze ogen en oren in de wijk, zo was het idee, zouden én mensen kunnen worden opgespoord die nu geen hulp krijgen terwijl ze die wél nodig hebben, én zou er meer maatwerk kunnen worden geleverd, wat de kosten zou drukken. In de praktijk blijken die sociale wijkteams het zo druk te hebben met alle hulpverzoeken die al bij hen terechtkomen, via onder meer huisartsen, dat ze niet toekomen aan het opsporen van mensen die bij geen enkele instantie op de radar staan. Je zou kunnen zeggen: dat drukt dan in ieder geval de kosten, hoe wrang dat ook is. Maar de juiste conclusie is dat de hulpvraag veel groter is dan was verwacht toen de Wmo in werking trad.

Dan het maatwerk dat de wijkteams zouden leveren. Dat doen ze waarschijnlijk ook. Alleen drukt het de kosten niet, zoals was gehoopt. In het scp-rapport staat een korte passage over groeiende kosten voor de Wmo die zich vooral voordoen in steden waar zorgaanbieders in het wijkteam zitten. Toen ik dat las, dacht ik meteen: ja, nogal wiedes, zet een bakker in een voedselteam en hij zal brood aanprijzen.

Maar dan lees ik een enkele maanden oud interview in het Algemeen Dagblad met twee deskundigen die vijf jaar passend onderwijs hebben geëvalueerd. Een van hen, hoogleraar sociologie Sietske Waslander, zegt: ‘Als je beter leert kijken, zie je ook meer.’ Het is volgens haar een mogelijke verklaring voor de constatering van de onderzoekers dat er steeds meer kinderen blijken te zijn die niet met ‘slechts’ één probleem te kampen hebben, zoals bijvoorbeeld dyslexie maar met meerdere, zoals autisme of adhd. Dat maakt passend onderwijs op gewone scholen ingewikkelder dan gedacht. Zou maatwerk in de Wmo ook duurder worden als er een medewerker van een thuishulporganisatie in een sociaal wijkteam zit, omdat deze medewerker beter heeft leren kijken en dus meer ziet?

Dat brengt me op iets anders, wat Waslander ook zegt in het interview: dat passend onderwijs een ‘kruipend concept’ is geworden. Waarmee ze wil zeggen dat het begrip ‘passend’ te veel is uitgedijd. Volgens haar doordat menige ouder is gaan denken dat het onderwijs precies moet passen op het eigen kind. Bij de Wmo gaat het om passende hulp. Zou dat ook een kruipend concept zijn geworden? Waardoor de vraag ernaar maar uitdijt en uitdijt? Oftewel: als je beter leert kijken, zie je meer. Maar ook: als het aanbod er is, dijt de vraag naar passende hulp uit. Dus zijn wij, burgers, mogelijk hulpbehoevender dan de overheid vaak denkt; én doen wij burgers mogelijk ook maar wat graag een beroep op een aantrekkelijke regeling als die voorhanden is.

Politieke partijen zijn geneigd tussen een van deze twee mensbeelden te kiezen: hulpbehoevend óf maar wat graag leunend op de staat, naar gelang hun visie op mens en samenleving. Maar als er onderhandeld moet worden, bijvoorbeeld over een nieuw kabinet, passen ze hun mensbeeld aan, dan dijt dat uit of krimpt het in. Om de begroting passend te maken.