Het regent en het is eind juli. Weer keren we naar het speelhok op de Luxemburgse camping, waar de vertrouwde attributen ons gelaten begroeten: het voetbaltafelspel zonder balletje, de puzzels die allemaal meerdere stukjes missen, het schoolbord zonder krijt, de sprookjesboeken in het Duits, en de stapel bordspelletjes uit het tijdperk van mijn eigen jeugd.
Juist als we de pionnetjes van Het Barricadenspel hebben opgesteld, klinkt er een stem uit de duisternis: ‘Zo, jullie gaan weer een spelletje spelen?’
Op de bank in de hoek zit een man, benen languit, en hij leest een boek met de titel: Help, ik zoek mijn passie. Elke middag zit hij hier, tevergeefs op zoek naar zijn passie, met als alibi dat hij zijn telefoon hier kan opladen.
Wat bezielt de mensen toch om te menen dat de zomervakantie het ultieme moment van bezinning is, waarin je nieuwe plannen maakt, zelfhulpboeken leest en de psychologische testen invult van de dubbeldikke zomernummers van de gelukzoekmagazines.
Ik betwijfel of de man zijn passie zal vinden tussen het kinderspeelgoed. ‘Gelieve na gebruik weer op te ruimen’, staat ergens. Op de camping heerst een lastig te doorgronden regime van ge- en verboden die aan de campinggasten worden uitgevorderd middels geplastificeerde A4’tjes. ‘Het is verplicht een handdoek te gebruiken na het douchen, ook wanneer u alleen maar in de rivier bent geweest.’ Eh, ja natuurlijk, want anders… anders lopen er straks allemaal kleddernatte kindertjes over het veld en dat eh… trekt muggen aan? Of zo?
Op de vierde dag was er een handgeschreven mededeling verschenen: ‘Voor uw informatie: de toiletten worden doorgespoeld met water uit de Our.’ Toe maar. Dat schijt een stuk comfortabeler. Nog altijd zit je tussen meurende en luidruchtig persende buurmannen, maar straks is er wel het natuurzuivere water van de Our om de boel door te spoelen. De Our! Dat modderige, met algen beklede stroompje voor onze tent.
Terwijl de vrouwen de kinderen in slaapzakken proppen, staan de mannen wat te mijmeren voor hun tenten, ze roken, lopen de scheerlijnen nog eens na, lurken aan een pijpje bier of schrijven een column voor De Groene Amsterdammer.
Mijn linkerbuurman is een expert op het gebied van de lokale rivierstromingen hier. Hij heeft drie imposante werphengels meegenomen en ’s avonds is hij in de weer met het stapelen van stenen voor een dam – hij doet dat nog bezetener dan onze zonen overdag. Die hoeft niet meer op zoek naar z’n passie.
Veel meer dan januari is de terugkeer na de zomervakantie het moment voor goede voornemens – en ook die houden zelden langer dan een week stand. Zoals we bij terugkomst verbaasd staren naar alle exotische rommel en delicatessen die we in den vreemde gepassioneerd vergaarden (Italiaanse hammen, Spaanse dansjurken, Zwitserse koekoeksklokken) en die thuis, in de omgeving waar het dagelijks leven wordt verricht een hopeloos groteske indruk maken (‘en thuis smaken die gemarineerde stierenballen ook lang niet zo lekker als daar in dat bergdorpje’), zo slinken ook onze verlichte levensinzichten zodra we bij Visé of Roosendaal weer de gezonde polderdamp insnuiven.
Zelf ben ik niet op zoek naar passies. Op mijn luchtbed lees ik elke avond bij zaklamplicht wat in het niet onaardige In the Light of What We Know van Zia Haider Rahman. Niet onaardig, al heeft de belerende verteller de ietwat irritante eigenschap om ontzettend veel woorden te gebruiken om uiteindelijk iets nogal voor de hand liggends te constateren. Zo lees ik nu hoe de held van de geschiedenis zijn medemensen pas goed leert kennen als hij hun gesprekken afluistert. Immers: ‘That self is never apparent in any direct conversation, for one cannot have a conversation without influencing the stance of one’s interlocutor.’
Met elkaar praten is elkaar beïnvloeden, oké… En dan: ‘We are not each one person but number at least as many as those whom we know.’ Aha, we zijn bij iedereen weer een beetje anders. Je moet er maar opkomen. Om daarna nog maar eens te herhalen: ‘What one hears upon eavesdropping might shock or titillate, since it is always illicit, always stolen property, always guaranteed the character of the forbidden.’
Door afluisteren leer je iemand van een andere kant kennen, is het nieuwe inzicht na anderhalve pagina.
Daar hoef je geen boek voor te lezen. Dat leer je ook op een camping. Zo hoor ik terwijl ik dit lees door verschillende tentdoeken heen ook voortdurend mijn buren van diverse kanten. De eavesdrop van rechts is een vrouw die tegen haar man oreert: ‘Da’s het mooie aan kamperen, hè. Iedereen komt bij mekaar langs. Die mensen verderop, in die gehuurde huisjes, die zijn toch wat meer teruggetrokken.’
‘Ja’, constateert de echtgenoot. ‘Huisjesmensen zijn meer op zichzelf.’
Ik draai me om in m’n slaapzak en zeg, in gehoorafstand: ‘Volgend jaar nemen we een huisje.’