Lange tijd was Karl Drabbe een bescheiden stem binnen het Vlaamse mediakoor. Redacteur bij een klein Vlaams-nationalistisch tijdschrift, een functie die hij combineerde met een post als uitgever bij een instituut voor ideeëngeschiedenis, met een voorkeur voor de geschiedenis van het Europese nationalisme. Tot op 12 augustus. Toen werd Drabbe ‘per direct’ door zijn uitgever – het Antwerpse Pelckmans – de deur uitgezet wegens ‘professionele tekortkomingen’. Deze officiële reden werd echter door het gros van de mediacommentaren met klem tegengesproken: Drabbe zou ontslagen zijn wegens ‘te Vlaamsgezind’, ‘te rechts’, ‘te engdenkend’. Na het ontslag volgde een stroom van steunbetuigingen, die culmineerden in de uitspraak van de Vlaamse minister-president Geert Bourgeois dat het ontslag ‘een smet op het blazoen van uitgeverij Pelckmans’ was. Plots stond Drabbe in het midden van een heuse mediastorm.

De zaak-Drabbe laat immers een oude discussie weer oplaaien in Vlaanderen: het gebrek aan pluralisme in de media. Terwijl sinds de fortuynistische revolte de politieke correctheid in Nederland opgeheven lijkt te zijn, heerst volgens vele mediacritici nog een waar eenheidsdenken in Vlaanderen. Communicatiewetenschapper Frank Thevissen bedacht in 2012 de term ‘de vierde onmacht’, en herhaalt ook nu zijn klachten. ‘Ik hoor Nederlanders continu klagen over hun politiek correcte media, maar voor wie vertrouwd is met de Vlaamse media blijft de Nederlandse journalistiek een verademing. Niet alleen de diversiteit is er stukken groter, ook het maatschappelijk debat verloopt er veel minder stroef.’
Thevissen ergert zich aan de mate waarin bijvoorbeeld ‘taboeloze’ stemmen nauwelijks spreektijd krijgen in de Vlaamse media: ‘Wie niet uitgespuwd of uitgesloten wil worden in het maatschappelijke debat kan het best de veilige, politiek correcte paden bewandelen. Anders word je als “onverdraagzame” stem heel erg snel uit het debat geweerd.’
Bij rechts Vlaanderen was na het ontslag eenzelfde boodschap te horen. In een blogpost schreef publicist en Vlaams Belang-lid Sam Van Rooy – in een vorig leven nog medewerker van het kabinet-Wilders – dat de reden van Drabbe’s ontslag heel anders lag. Zijn vader Wim Van Rooy – voormalig voorzitter van PEGIDA-Vlaanderen – zou bij Drabbe een boek publiceren met de titel Waarover men niet spreekt: Bezonken gedachten over Europa, postmoderniteit, Islam. Zoals Van Rooy stelt: ‘De nieuwe uitgever van Pelckmans vond het boek niet kunnen omdat het discriminerend voor moslims zou zijn, en niet past in het mainstream pad dat de uitgeverij wil bewandelen.’

In Nederland heerst volgens Thevissen ter rechterzijde een stuk minder pudeur – van Martin Bosma die zijn ANC-boek toelicht in Trouw tot Annabel Nanninga die op Jalta.nl tot ‘meer, meer, meer eurocentrisme’ oproept. ‘Een fenomeen als bijvoorbeeld PowNews is in Vlaanderen gewoonweg ondenkbaar. Er is een enorme aversie tegen “ongemakkelijke boodschappen”.’
Maar niet alleen ter rechterzijde wordt er geklaagd. Christophe Callewaert, redacteur bij het linkse mediaplatform De Wereld Morgen, stelt dat Vlaamsgezindheid en uitgesproken linkse standpunten naar de opiniepagina’s worden verwezen. ‘De opiniekaternen zijn een soort asielcentrum voor het vroegere verzuilde mediadebat geworden’, zegt hij. ‘Veel linkse thema’s bereiken de klassieke pers enkel moeizaam.’ Als voorbeeld geeft hij de Nederlandse Zwarte Pieten-kwestie. Vele stemmen van zowel linker- als rechterzijde hebben daar hun zegje over gedaan. Het debat riep vragen op over dekolonisatie, racisme en koloniale erfenissen. In Vlaanderen is er nauwelijks sprake van een dergelijk debat: verscheidene pogingen om een gesprek omtrent de kwestie te openen zijn op publieke weerstand gestrand. Callewaert: ‘Ook al hadden wij natuurlijk een intens hoofddoekendebat, een noemenswaardig Zwarte Pieten-debat was er niet. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk een generatie staat te drummen om de verheerlijking van Leopold II en de vergoeilijking van het koloniale verleden te bestrijden.’
Die uniformiteit in de Vlaamse pers heeft echter ook haar uitdagers. In de voorbije jaren werden in Vlaanderen allerlei nieuwsplatforms opgericht die kritisch staan tegenover de gevestigde media-orde. Naast De Wereld Morgen is er ook het Antwerpse Apache.be, dat in 2009 opgericht werd door een groep dissidente De Morgen-journalisten. Redacteur Tom Cochez vat het probleem samen: ‘De ideologische verschillen die vroeger bestonden tussen kranten en tijdschriften hebben plaatsgemaakt voor een soort commercieel eenheidsdenken. Voor mij is journalistiek niets anders dan het bevragen van bestaande macht. We stellen vast dat daar in Vlaanderen nauwelijks nog plaats voor is.’
Ook het Vlaams-nationalistische Doorbraak hoort thuis in het lijstje. Als een van de weinige laat het in zijn kolommen de opiniestukken van het Vlaams Belang (vroeger Vlaams Blok) toe, dat nagenoeg bij geen enkel ander medium terecht kan. Dit is mede een resultaat van het zogenaamde ‘cordon médiatique’ dat sinds Zwarte Zondag – toen het Vlaams Blok in 1991 electoraal doorbrak – rond de partij is gevormd.
Toch blijft het aandeel van de alternatieve platforms klein. Thevissen noemt hen‘micro-spelers’, die ook een ‘micro-impact’ hebben op het opinieklimaat in Vlaanderen. Daar zijn vooral financiële beperkingen aan verbonden: zowel De Wereld Morgen als Apache leeft uitsluitend van giften en bijkomende abonnementsgelden. Christophe Callewaert geeft zelf het voorbeeld van het Vlaams-nationalistische parlementslid Peter De Roover, die zijn blogposts altijd eindigt met de boodschap ‘Dankzij internet kunnen wij ook veel mensen bereiken buiten de klassieke media om. Help daarbij en deel dit artikel.’ ‘Dat kan vreemd lijken voor een partij die politiek aan alle knoppen zit’, zegt Callewaert, ‘maar het klopt ergens ook wel. Het is dezelfde frustratie die ik al te vaak zie in vakbondskringen of bij links.’
Maar bovendien lijken veel klassieke media deze alternatieve spelers ook nauwelijks als waardige concurrenten te zien. Zo schreef De Standaard-ombudsman Tom Naegels in een stuk naar aanleiding van de affaire-Drabbe het volgende over het Vlaamse mediadebat: ‘Er zijn grenzen aan wat we publiceren. De mainstream omarmt veel, maar is ook duidelijk over wat ze niet accepteert.’ Deze veronderstelling wordt door hem gerechtvaardigd met het argument ‘dat het publiek ook zo is’, en dat ze hierdoor tegemoet komen aan een algemene smaak. Naegels eindigt met volgende relativering: ‘In de geschreven pers is die verdringing van uitersten niet zo erg, omdat je altijd kunt zeggen: De Standaard kan niet alles doen, maar u kan met uw opiniestuk terecht op ’t Pallieterke, De Wereld Morgen, of uw eigen blog.’
Naegels’ stuk leest voor Frank Thevissen als een ‘typerende uitlating’. Terwijl er volgens hem wel degelijk een honger is naar die ‘uiterste opinies’ waar Naegels het over heeft. ‘Ik merk nagenoeg dagelijks via de sociale media hoe mediagebruikers bijvoorbeeld kritische journalistieke interviews waarderen. Dat gaat over stukken die hier in Vlaanderen kennelijk niet meer aan bod kunnen of mogen komen. Maar dat inzicht dringt op geen enkele manier door tot de leidinggevenden binnen mediahuizen en redacties.’
Maar vanwaar deze monocultuur? Is het een Vlaams cultureel gegeven? Of een simpel gevolg van de vermarkting? Een van de redenen die het vaakst wordt aangehaald is de intieme sfeer die nog steeds tussen politici en journalisten bestaat. Bijvoorbeeld: in 2012 nam de Vlaamse journalist Rik Van Cauwelaert ontslag als hoofdredacteur van Knack uit onmin met de nieuw aangestelde directeur Jurgen Oosterwaal, omdat die raadgever voor enkele socialistische beleidsmakers was geweest. Van Cauwelaert vreesde dat het vroegere engagement van Oosterwaal zijn journalistieke positie zou compromitteren. In een gesprek dat hij na zijn ontslag hield hekelde Van Cauwelaert de innige verhouding tussen politici en journalisten in Vlaanderen: ‘De oude redacties waren dan wel aan een partijlijn gebonden, maar ze hadden in zekere mate ook een grote onafhankelijkheid. Nu hebben vele journalisten persoonlijke relaties opgebouwd met politici, en dan ligt dat nogal snel gevoeliger.’
Thevissen beaamt dit. ‘Veel journalisten hebben gewoon hun onafhankelijkheid opgeofferd aan politieke aanhorigheid. Zo had je voormalig VRT-journalist Siegfried Bracke (nu N-VA) die destijds zowel onder een schuilnaam publiceerde als hand- en spandiensten uitvoerde voor de socialistische partij.’ Zo schrapte de openbare omroep VRT in 2012 een reportage over het boek De keizer van Oostende, waarin twee onderzoeksjournalisten van de VRT rapporteerden over de socialistische politicus Johan Vande Lanotte en zijn macht binnen zijn thuisstad Oostende op de korrel namen.
Wat een brisante onthulling moest worden, werd echter door de klassieke media haastig geneutraliseerd: voor het boek verscheen riep Vande Lanotte een kransje journalisten samen, en overtuigde hen ervan om eerst over de verscheidene lapsussen in het boek te berichten. ‘Die zaken kwamen mediatiek nauwelijks aan bod’, zegt Thevissen.
Niemand lijkt beter op de hoogte te zijn van de intimiteit tussen politici en journalisten dan NRC-hoofdredacteur Peter Vandermeersch. In een gesprek met het weekblad Knack gaf hij toe dat zijn overstap naar de Nederlandse journalistiek hem de ogen had geopend: ‘Toen ik nog hoofdredacteur van De Standaard was, stelde ik mezelf geen vragen bij de manier waarop journalisten en politici in Vlaanderen met elkaar omgaan. Vroeger gingen wij samen met politici zelfs naar trouwfeesten! Dat is Nederland wel anders: als een redacteur hier aan de telefoon een politicus tutoyeert, is de kans groot dat hij daar door een collega op wordt aangesproken.’ Geert Buelens, Vlaams docent letterkunde in Utrecht, deelde reeds in 2011 Vandermeersch’ verbazing: ‘Nederlanders staan te kijken van de wazige verhoudingen tussen politici en journalisten in België. Ze zijn verbijsterd als ze horen dat Belgische journalisten politici gewoon kunnen bellen op hun gsm, en dat politici journalisten opbellen.’
En dan blijft, volgens Thevissen en Cochez, ook het ‘economische aspect’ staan: de commerciële indeling van het Vlaamse medialandschap. Zowat alle Vlaamse kranten zijn in handen van twee concerns (Mediahuis en Persgroep). Daarbij komt dat de Vlaamse cultuurmarkt uiterst klein is – alles samen zijn er amper zes miljoen potentiële klanten. Dit duopolie hoeft geen noodzakelijke kwade zaak te zijn – in Nederland is het niet anders – maar veel schadelijker is de directe invloed die persgroepen op redacties uitoefenen, volgens Thevissen. ‘Er is werkelijk sprake van “doorgeefjournalistiek”. Vroeger werd dat goedgepraat omdat nauwe relaties tussen politici en journalisten – zogezegd – voor meer, betere inside-informatie zorgen. Nu betekent het alleen dat politici “exclusieve weetjes” doorspelen naar journalisten, in ruil voor politieke trouwhartigheid.’
Een van die recente weetjes stond in een stuk over de speech van het Belgische Europarlementslid Guy Verhofstadt, waarin te lezen viel hoe hij op zijn gesprek in een restaurant in Straatsburg was voorbereid. De naam en kwaliteit van de wifiverbinding van het restaurant werden expliciet vermeld: een teken dat de journalist een directe bron tot Verhofstadt had genoten.
Het zijn net deze ‘doorgeefweetjes’ die alternatieve media proberen te ontkrachten. Tom Cochez publiceerde in de nasleep van de Verhofstadt-rede een lang artikel waarin hij zijn band met Griekse oligarchen en bedrijven aan het licht bracht – twee entiteiten waartegen Verhofstadt in het Europarlement stevig gefulmineerd had. ‘Dat zijn verhalen die in andere media nauwelijks nog worden geschreven’, merkt Cochez op. ‘We proberen gewoon klassiek journalistiek werk te verrichten dat opinievorming verrijkt. Daar is sowieso vraag naar.’
Eén journalist diende Thevissen afgelopen weekeinde alvast van antwoord. Filip Rogiers, redactiechef bij De Standaard, schreef in een blogpost over enkele vermeldenswaardige reportages, en trok de volgende conclusie: ‘Het zou dus slecht gesteld zijn met de “mainstream”-journalistiek. Ik zeg u, na bijna een kwarteeuw in dit vak: het gaat verdomd goed met de journalistiek in dit landje. Ik dank u.’
Beeld: Flickr