L’Unità werd opgericht op 12 februari 1924 door Antonio Gramsci, die in 1937 op zijn 45ste stierf aan de gevolgen van martelingen in de fascistische gevangenissen en voor wie Pier Paolo Pasolini zijn beroemdste gedicht Le ceneri di Gramsci (De as van Gramsci) schreef. Renzi werd op 22 februari 2014 benoemd tot premier, exact negentig jaar later. En de laatste l’Unità kwam uit op 31 juli, met de wanhoopskreet ‘L’Unità è viva’ (‘De Unità leeft’) in chocoladeletters over de hele voorpagina.

Maar de wereld van l’Unità werd definitief ten grave gedragen met de val van de Muur op 10 november 1989. Alleen hadden de Italiaanse communisten, ‘anders dan anderen’ – zoals alles en iedereen in Italië – dat weer niet door. Aan het oneindige rouwproces om de tijden die voorgoed voorbij waren kwam nooit een einde. De wereld was al lang met andere dingen bezig terwijl de wezen van de pci nog steeds aan het haarkloven waren in het partijblad en in de politiek, waar ze de gematigd linkse premier Romano Prodi – de enige die Berlusconi tot twee keer toe wist te verslaan (in 1996 en in 2006) – het regeren volstrekt onmogelijk maakten.

Eigen schuld dikke bult, zou je dus kunnen zeggen. En dat geldt ook voor het feit dat nu Matteo Renzi, de twitterende, pedante, katholieke oud-padvinder, het gedachtegoed van Italiaans links op het hoogste niveau vertegenwoordigt. Daar worden ze helemaal ellendig van, de wezen van de pci. Matteo Renzi lapt alles wat naar Rusland en naar de vorige eeuw riekt aan zijn laars, sluit strategische deals met Berlusconi achter de rug van zijn kiezers, twittert en appt zich de dag en de nacht door, en vertegenwoordigt een ‘links’ waarin eigenlijk niemand zich herkent. Een moderne zakenman in de politiek, zou je op z’n best kunnen zeggen, maar daar waren ze nu net vanaf. De Berlusconi-kloon Matteo Renzi is dus niet rouwig om de sluiting van l’Unità, nee. En ook niet om de vier miljoen staatssubsidie die hij daarmee kan besparen.