Ik kan ze niet meer zíen, de putti en de piëta’s, de madonna’s, de kruisafnames, wederopstandingen, verkondigingen, de avondmalen en Judaskussen… ’t Is niet heel vroom om te bekennen, maar Hij begint me een beetje de keel uit te hangen.

In Leuven bezocht ik vorige week het M-Museum, met moderne en oude kunst, vanaf de Middeleeuwen, dus ik zette me al schrap voor de onvermijdelijke kerstversiering van kindekes en kruisdragers. Maar meteen in de eerste zaal, weliswaar vol piëta’s en madonna’s, gebeurde het. Er liep een filmopname van een vrouw in niqaab die, in kleermakerszit in een vluchtelingentent, vertelde over de dood van haar kind. Zonder haar gezicht te zien of haar woorden te verstaan waren haar verdriet en wanhoop aanwezig in de hele ruimte. Haar tranen doordrenkten de zaal en daardoor kregen de piëta’s en overige Maria’s ineens hun menselijkheid terug.

Die anders zo bevroren en afwezig voor zich uit starende madonna’s stonden ineens dichterbij. Ze leken wakker, en haast van vlees en bloed. Ze maakten dat ik Michelangelo begreep die bij het maken van zijn Mozes uitriep: ‘Perché non parli?’ Want waarom praatten ze niet, deze moeders en wijzen, deze rouwende heiligen? Misschien is dit hoe monumentale gestalten kunnen werken. Ze slapen, totdat er schokken zijn, aangrijpende gebeurtenissen die scheuren rijten in het heden, waardoor het tijdloze en het onvergankelijke er ineens betekenis krijgen, zoals de roerloze wijzers van een defecte klok toch ook tweemaal per etmaal de juiste tijd aangeven.

De installatie is onderdeel van een project van de Belgische fotografe Lieve Blancquaert, die in alle zalen van deze oude collectie zo’n ingreep heeft verricht, waarmee alles in de zaal ineens opnieuw betekenis krijgt. De ingreep zelf – en dat is het knappe – is telkens bescheiden, maar de impact immens.

Neem een zaaltje met familieportretten, waar elk normaal kunstminnend mens alleen maar vluchtig naar kijkt. Het is het soort portretten dat Rembrandt op een achternamiddag maakte, gewoon voor de poen. Onbegrijpelijk dat onze overheid, die zo zwaar op cultuur zegt te moeten bezuinigen, ineens, buiten de reguliere begroting om, tachtig miljoen voor de helft van zo’n huwelijksportret van Maerten en Oopjen bij elkaar kon krijgen, het equivalent van drie keer de begroting voor de podiumkunsten. Je zou er zo’n veertig jaar lang alle werkbeurzen voor schrijvers en dichters mee kunnen bekostigen. Véértig jaar lang!

Maar ik dwaal af; ik wil het niet over politiek hebben, maar over schoonheid, bezieling en de kracht van de kunst. Die portretten dus, die zelfvoldane tronies van eeuwen her, die ik altijd een blauw oog wil slaan, die heeft Blancquaert met één foto allemaal een klap op de blozende wangetjes gegeven.

Die anders zo afwezig voor zich uit starende ­madonna’s leken ineens wakker

Die klap is: een tienermeisje, met littekens in haar armen van de automutilatie, het gezicht weggedoken in haar rode haardos. Eén hard en hartverscheurend portret in een zaal vol muffe geflatteerde burgerlijkheid, en ineens is alles er van temperatuur veranderd, en van kleur.

Maarten Doorman hield onlangs een prikkelend pleidooi om al die oude doeken uit het Rijksmuseum te halen en te vervangen door eigentijds werk. In de Volkskrant van 9 januari schreef hij: ‘Ons verleden is van belang in zoverre het ons nu iets zegt, ons nu inspireert en ons nu helpt richting te geven. Een levende cultuur staat niet de hele tijd voor het eigen verleden te applaudisseren. Die gelooft in wat we op dit moment ondernemen en weet waarom we dat doen, wat we willen en wat anders zou moeten. Ook in de kunst.’

Deze Leuvense tentoonstelling, Ecco Homo geheten, toont een minder radicale en misschien wel effectievere oplossing voor wat Doorman terecht signaleert. Injecteer al het oude met één of twee nieuwe beelden die het in een ander licht zetten.

Neem de Zweetdoek van Veronica, die ze in Leuven koesteren. Blancquaert heeft er een T-shirt naast gehangen, bebloed en in het midden opengeknipt: het was van iemand die bij de eerste hulp is binnengekomen. Zo fotografeert ze in vluchtelingenkampen, revalidatieklinieken en psychiatrische ziekenhuizen en reanimeert het verleden.

Dit geldt natuurlijk niet alleen voor beeldende kunst, maar ook voor onze oude literatuur, waar zoveel over te doen is. Stel je eens voor dat je Karel ende Elegast, Max Havelaar of Eline Vere uitgeeft in één band met een kort, eigentijds verhaal met dezelfde thematiek.

En het werkt natuurlijk ook andersom. Bij de tentoonstelling van de World Press Photo merkte ik, ook al niet zo vroom, dat ik geen vluchteling of dood kind meer kon zíen. Hebben de journaals me ongevoelig gemaakt voor zulke schrijnende beelden? Waarom zéggen ze me zo weinig? Perché non parli?

Misschien wel omdat niemand er een oude piëta naast hing.