Het begon als een spelletje, een soort grap met een aantal variaties maar onveranderlijk dezelfde clou: de boekenbijlage van NRC openslaan en kijken over welke schrijver boekenchef Michel Krielaars zich deze week weer zou buigen in zijn openingscolumn.

Onder de tot nu toe in 2018 behandelde schrijvers: Heinrich Heine, Heinrich Böll, George Orwell, Joseph Roth (2x), Philip Roth, Tolstoj, Louis Couperus, Adelbert von Chamisso, Franz Kafka, Michel Tournier, Louis Paul Boon.

Eén column is gewijd aan een boek van Lidewijde Paris over lezen, waarbij Krielaars zich afvraagt: ‘… waarom vind ik Philip Roth eigenlijk een betere schrijver dan John Updike? Waarom houd ik meer van Giorgio Bassani dan van Umberto Eco? En waarom meer van W.F. Hermans dan van Harry Mulisch?’ Hij heeft iets gehad aan Paris’ boek, omdat hij wordt bevestigd in een ‘oergevoel’ dat hij over lezen heeft. ‘Gek genoeg’, citeert hij Paris, ‘gaat het bij literatuur niet alleen maar om begrijpen en doorgronden. Het gaat primair om schoonheid en geluk. Maar omdat die aspecten voor iedereen zo persoonlijk zijn, is daar veel moeilijker een boek over te schrijven.’

Dat schoonheid en geluk persoonlijk zijn, oké, maar we weten al sinds de jaren zeventig dat ook het persoonlijke politiek is. Wat we mooi vinden en waar we gelukkig van worden heeft alles te maken met hoe we zijn opgevoed, gevormd en getraind door de wereld waarin we leven. Smaak is iets wat zich ontwikkelt dankzij, en soms ook ondanks, wat we daarover leren, wat we zien en lezen. En een belangrijk deel van wat we zien en lezen, komt voort uit wat we te zien en te lezen krijgen. Het persoonlijke is geen excuus voor het onuitspreekbare, geen eindpunt, geen onbevlekte ontvangenis. En dat het een kluwen is, betekent nog niet dat je geen poging kunt ondernemen die tot op zekere hoogte te ontwarren.

Diversiteit is voor veel mensen, en ik bedoel de mensen die aan het woord zijn, iets voor anderen

Maar goed, het was u natuurlijk al lang opgevallen, dat rijtje schrijvers van Krielaars, en wat mijn – voorspelbaar persoonlijke! – probleem daarmee is. Soms worden de hang-ups van anderen nu eenmaal die van jezelf, maar dan binnenstebuiten gekeerd, en je ziet (kan niet meer niet-zien) wat er níet staat.

Krielaars lijkt me een gulzige en nieuwsgierige lezer, maar het is jammer dat die nieuwsgierigheid zich niet uitstrekt voorbij waar toch al zijn ‘oergevoel’ ligt. Dat levert een blik op met een grote blinde vlek, waarin zich vrouwelijke schrijvers bevinden, niet-witte schrijvers, niet-dode, hedendaagse schrijvers (één alinea over Virginia Woolf en één column over Theodor Holman, zijn eerder uitzonderingen die de regel bevestigen).

Dat een criticus zich specialiseert in en toelegt op, bijvoorbeeld, één (taal)gebied in de literatuur is logisch. En dat een columnist zijn eigen smaak en voorkeuren heeft is wenselijk – het gaat om een specifieke blik, en die hoeft niet alomvattend of politiek correct te zijn. Maar dit is de Chef Boeken die elke week zijn eigen katern opent, en dat maakt deze column óók een redactioneel, al was het maar om die rol van chef en de plaats van het geschrevene.

De voorkeuren van Krielaars zijn, op z’n zachtst gezegd, klassiek. Ze getuigen van een wereldbeeld waarin de literatuur een grote L heeft – ja, ook die met drie letters – en de vorm van lofzang die de columns vaak aannemen, betekent een voortdurende bestendiging van dat wereldbeeld. Het probleem met bevestiging is dat die nooit echt naar iets nieuws op zoek is en dus tot stilstand komt. De literatuur wordt daarmee een afgerond geheel, een graftombe voor de groten der aarde, voorgoed in het slot gevallen nu ook Philip Roth ten hemel is gevaren.

Inmiddels komt die wekelijkse column me voor als een grote, smeedijzeren poort, vooral bedoeld om veel – ik noem een 21ste eeuw – buiten te houden. Je kunt wel om die poort heen (hij is losstaand, het hek is al lang weggeroest), maar je zou op die plek ook iets heel anders kunnen neerzetten. Een boom, bijvoorbeeld, of een springkussen, iets, in elk geval, wat groeit, beweegt, of aanzet tot beweging.

Alhoewel, misschien kun je wel helemaal niet zo makkelijk om die poort heen. Want dat is het probleem, dat is voortdurend het probleem: er wordt wel over diversiteit gepraat, in beschouwingen, op tv, op allerhande culturele podia, maar altijd alsof het een onderwerp is dat losstaat van inhoud. Diversiteit is voor veel mensen, en ik bedoel de mensen die aan het woord zijn, iets voor anderen. Dus is het genoeg om een paar niet-witte/vrouwelijke/queer-journalisten in dienst te hebben. Die kunnen iets representeren, terwijl jij verder niets hoeft te veranderen aan de ideeën waarmee je je al een heel leven hebt gevoed. Degene die je hiermee buitensluit is, uiteindelijk, vooral jezelf.